Minder Piet Hein, meer Spinoza, een interview met Adriaan van der Staay

Op 1 januari 2004 legde Adriaan van der Staay het vice-voorzitterschap van het Prins Claus Fonds en het voorzitterschap van het Prince Claus Awards Committee neer. We keken met hem terug op de totstandkoming van het fonds en haar leidende principes.

Bijna onvermijdelijk komt dan ook de Nederlandse cultuurpolitiek, de culturele invloed van Amerika en de noodzaak tot profilering van Europa ter sprake.

Van der Staay ontvangt ons in zijn fraaie 17e eeuwse woning in Leiden waar ooit de Nobelprijswinnaar Lorentz heeft gewoond. Met gepaste trots: “Albert Einstein kwam hier, zegt men.” Vergissen we ons als we denken dat Einsteins geest hier nog rondwaart?

Adriaan van der Staay, zeventig inmiddels, is nog niet in de gelegenheid geweest om op zijn lauweren te gaan rusten. “Voor dit jaar stond op mijn agenda 200 dagen vol met afspraken, meetings en conferenties” verzucht de eminence grise van de Nederlandse cultuur. “Maar ik wil nu wat gaan afbouwen. Ik woon ten slotte een deel van het jaar in Italië. Honderd dagen lijkt mij wel een mooi streven.”

Als voorzitter van de Prins Claus Prijzen zal hij worden opgevolgd door Niek Biegman, die nu nog in Macedonië zit als afgezant van de NAVO.

Geïnspireerd

“Ik heb met heel veel plezier met het Prins Claus Fonds gewerkt”, zegt Van der Staay. “De Prins heeft mij persoonlijk voor deze eervolle functie gevraagd: aan dat appel voelde ik mij gebonden.”

Gedurende zijn hele loopbaan heeft Van der Staay al een internationale kijk op cultuur voorgestaan. Dat was zo bij de Unesco, waar hij het Decennium voor Culturele Ontwikkeling voorzat, bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, waar hij directeur was en bij Poetry International en Film International: internationaal georiënteerde evenementen die hij mede als directeur van de Rotterdamse Kunststichting hielp oprichten.

De opgedane ervaring kon hij goed gebruiken bij de vormgeving van het Prins Claus Fonds. “Het cultuurbegrip moest breed zijn, dus alles wat Unesco (en OCW) onder cultuur verstond paste er in. Wetenschap, filosofie, kunst in al haar diversiteit, journalistiek, vormgeving, stedenbouw, ethische vraagstukken. Kortom: alles waardoor mensen geïnspireerd worden.” In een half jaar tijd waren de principes van de aanpak van de Prins Claus Prijzen in kaart gebracht.

Nobelprijs

Dit jaar (2003 red.) is het gebied van de Prijzen zelfs nog wat groter geworden. Zo is de sport er bij gekomen door de bekroning van de Mathare Youth Sports Association (MYSA) in Kenia. Van der Staay: “Het Fonds heeft altijd de sport erbij willen betrekken. En dan vooral sport in samenhang met het effect dat zij heeft op de algehele culturele situatie van een land. Op het geven van eigen waarde aan jongens én meisjes. MYSA ging ook andere activiteiten ontplooien als zelfontwikkeling en de bestrijding van HIV/aids. Vanuit diverse hoeken is MYSA zelfs genomineerd voor de Nobelprijs. Dat wisten wij niet voordat wij ze kozen!” 

Een tweede uitbreiding vormt de beloning van de makers van het Arab Human Development Rapport 2002. Het hele team, dertig Arabische intellectuelen waaronder researchers, filosofen en (eind)redacteuren, kreeg de prijs. “Het is een heel wezenlijk rapport. Er wordt een verwoestend beeld geschetst van de achterstand van de Arabische wereld., met name op het gebied van wetenschappelijk onderwijs, vrouwenemancipatie en de vrijheid van meningsuiting. Het rapport illustreert wat de eerste minister van Maleisië, de heer Mahatir, al opmerkte: de Arabische wereld schiet tekort in het vermogen om te leren. Daarom lijkt Israël belangrijker dan de hele Arabische wereld, terwijl deze 100 keer zo groot is als Israël.”

Van der Staay vindt dat ontwikkeling begint en eindigt bij cultuur en niet bij de economie of iets anders: daarmee had hij dezelfde opinie als Prins Claus.

Cultureel Amnesty International

“We begonnen als Fonds met het houden van een ‘filosofenconferentie’ op het Paleis Noordeinde.” Vooral de bijdrage van de Israelische filosoof Avishai Margalit was belangrijk. Het Prins Claus Fonds zou een soort cultureel Amnesty International moeten worden dat bescherming geeft bij de onderdrukking van culturele uitingen en de dragers ervan.

“Die conferentie gaf een impuls aan ons zelfvertrouwen. Het gaf ons de kans om niet alleen breed te opereren, maar ook betrekkelijk onafhankelijk, op grond van een eigen filosofie onze gang te gaan, zonder al te veel geremd te worden door de beleidsuitgangspunten van de Nederlandse regering. Die onafhankelijkheid was tegelijkertijd nodig om geloofwaardig te zijn. In de wereld gebeuren op cultureel gebied veel belangwekkende dingen, maar dat zijn niet noodzakelijkerwijs de dingen waaraan de Nederlandse regering groot belang hecht.”

Gesteund door het prestige van het Fonds werd een zoektocht op touw gezet naar wat er in de wereld belangrijk is. Dat bleek niet in één stramien te vangen te zijn. In Bangla Desh bijvoorbeeld is het van belang dat er een onafhankelijke organisatie van fotografen kan komen; in Syrië speelt de kwestie van de vrijheid van meningsuiting zich af op het scherpst van de snede, terwijl dat in Zuid-Afrika, zeker na de afschaffing van de apartheid, geen issue is.

In bepaalde landen is er religieus racisme, zoals het hindoeïstisch nationalisme in India, terwijl dat in Brazilië weer niet speelt. “In onze optiek ging de context een hele grote rol spelen en daarvoor gingen we een netwerk ontwikkelen. Er kwam een systeem waarin scouts, speurneuzen, nominaties gingen maken. Ieder jaar komt er een lijst met zo’n zeventig à tachtig nominaties uit Zuid-Amerika, de Caraïben, de Arabische wereld, India, China en Zuidoost Azië. De scouts worden regelmatig ‘ververst’ om te voorkomen dat er steeds mensen uit hetzelfde kringetje worden voorgedragen. De jury is ook internationaal gemaakt: er zitten twee mensen in uit Zuid-Amerika en twee uit Azië. Daarbij weten we ons goed gedragen door het ministerie van Buitenlandse Zaken.”   

Risicovol

“Ook bij de ambassades wordt onze open en risicovolle houding om kandidaten te kiezen ondersteund. Een van die risicovolle zaken was de bekroning van het persbureau Al Jazira, twee jaar na zijn oprichting. Bij de bekroning lichtten we toe dat het voor de Arabische wereld van enorm belang is om, los van de overheid, Orwelliaans opererende ministers en het ‘anti-voorlichtingsapparaat’ een uitzendstation te hebben dat echt onafhankelijk werkt.” Een aantal medewerkers van Al Jazira is in Nederland opgeleid, bij het trainingscentrum van de Wereldomroep. Sinds de bekroning zijn er soortgelijke, onafhankelijke stations bijgekomen zoals Al Arabya. Een andere netelige kwestie was de beloning – binnen het concept ‘Creating spaces of freedom’- van het Cubaanse tijdschrift Vitral. “Het is toch een hachelijke zaak als je ziet hoeveel mensen in Cuba in de gevangenis verdwijnen.”

Naar aanleiding van recente gevangnemingen heeft het Fonds overigens zijn bijdrage aan het festival van Havana ingetrokken. “We gaan niet te  werk met de bedoeling ons gelijk te krijgen, een bijdrage moet wel positief kunnen uitwerken. Als een bijdrage of een beloning het risico in zich draagt dat het een slechte uitwerking heeft, dan besluiten we het niet te doen. Als het risico minder is, gaat het wel door. Zo gaven we in Indonesië een prijs aan jonge moslim intellectuelen die verbonden zijn aan een koranieke school in Djokja; zij stonden een tolerante vorm van de islam voor.”

Gezapige cultuurpolitiek

Het Fonds heeft te maken met de Nederlandse cultuurpolitiek en botst er af en toe mee. Van der Staay: “De Nederlandse cultuurpolitiek is wel succesvol, maar het nationale ontbreekt er een beetje aan. Zij is te kenschetsen als liberaal/vooruitstrevend, maar tegelijkertijd vrij gezichtloos, weinig uitgesproken. Op lokaal vlak worden wel heftige cultuurdiscussies gevoerd, maar op het nationale vlak is het tamelijk gezapig. Het voordeel van het Fonds is dat het beschermd wordt door een instituut met een net iets andere status, het Huis van Oranje, waardoor je niet zo vast komt te zitten aan die algemene opinie.”

Van der Staay constateert dat de Koningin en Prins Claus de laatste decennia een grotere rol gingen spelen op het gebied van de cultuur in Nederland. Hij noemt de ‘paleissymposia’ in het Paleis op de Dam, de jaarlijkse Koninklijke prijs voor de schilderkunst, de paleisconcerten, de door Beatrix met Rudi Fuchs ingerichte tentoonstelling in het Stedelijk en het feit dat het Koninklijk Huis niet bang is voor architectuur met uitstraling. “Als het Koninklijk Huis zich met een culturele activiteit bemoeit, geeft dat statusverhoging voor een breed publiek van geïnteresseerden. Het Prins Claus Fonds is zich er bewust van dat het staat voor het inbrengen van een onafhankelijk kwaliteitselement.”

Het prestige van het Fonds groeide snel. Van der Staay vindt het daarom belangrijk dat er veel aandacht wordt gegeven aan de vormgeving van de eigen uitingen van het Fonds. “Dat moest goed zijn. Er zijn landen in de wereld die heel arm zijn, maar Nederland in hun zak steken op het gebied van bepaalde culturele uitingen. Dat moeten we erkennen. Die erkenning willen wij onder meer tot uitdrukking brengen in de vormgeving van onze publicaties: vandaar dat wij onze beste vormgevers inschakelen. Iemand als Irma Boom bijvoorbeeld heeft aan veel fraaie publicaties van het Fonds vormgegeven. Ook worden de Prijzen niet per post naar de winnaars gestuurd, maar er wordt gekeken of ze uitgenodigd kunnen worden in het Paleis op de Dam. In ieder geval worden de prijzen door de ambassadeur in het land van de winnaar overhandigd. En rond zo’n prijsuitreiking organiseert een ambassade vaak een bijeenkomst met kunstenaars en intellectuelen. Daarmee betonen we ons respect.”

De Amerikaanse culturele invloed

De invloed van Amerika op de wereld is op dit moment groot. Het Fonds heeft er onvermijdelijk mee te maken. We zien op de bank van Van der Staay de tijdschriften Foreign Affairs, The New York Review of Books en de New Yorker liggen. “We zijn sterk van Amerika afhankelijk voor informatie over de wereld. Ik vind het echter geen goede zaak dat Europa zo weinig eigen geluid laat horen. We hebben wel tijdschriften die in de buurt komen als The Economist en de London Review of Books, maar ze halen toch niet helemaal dat niveau. Cultuurproducenten in Europa werken onder hun eigen capaciteit.”
Van der Staay ziet ook een braindrain uit Europa. Hij noemt voor Nederland Ian Buruma die voor de The New York Review of Books schrijft, Ivo Daalder die werkt op het Brookings Institute en Erik de Jong, tuindeskundige bij Dumbarton Oaks, beiden in Washington DC. “Ik hoop dat het Prins Claus Fonds iets inbrengt als alternatief voor de al te Amerikaanse agenda. De Amerikaanse agenda mist veel toetsen op haar klavier.”

Europa is er geschikt voor, vindt hij. Er moeten dan wel instituties zijn in Europa die dat willen en die niet vooral populair willen zijn in Amerika. Dat belet overigens niet om samen te werken met Amerika. “Je kunst wel samenwerken met de Rockefeller Foundation bijvoorbeeld, en dat doen wij als Fonds ook wel, maar het moet wel een samenwerking zijn waarbij de eigen zelfstandigheid voorop staat.”

Het Fonds heeft de catalogus van de Afrikaanse bijdrage aan de Biënnale van Venetië en aan de Documenta in Kassel gesteund. Het gaat, aldus Van der Staay, om het formuleren van een eigen Europese agenda, met daarbinnen het Nederlandse geluid. “Ik ben niet zozeer anti-Amerikaans als wel pro-Europees. Europa heeft te lang als satelliet gefungeerd. Als je zou moeten afgaan op wat we avond aan avond op onze tv’s zien, lijkt het wel of we in de Midwest van de VS verkeren. En niet alleen op onze tv’s, er is werkelijk sprake van een stortvloed aan Amerikanisering in Europa.”

Nederlands geluid

Hij vindt dat er in Nederland een merkwaardige hybride tussen kosmopolitisme en provincialisme heerst. “Het mengt niet helemaal.” Aan de ene kant kijkt Nederland te veel op naar het buitenland en aan de andere kant heeft het een te beperkte kijk op wat Nederland aan waarde biedt. Het lijkt hem een goede aanpak dátgene in Nederland naar voren te halen wat in het buitenland de aandacht trekt. “Met onze aanpak van het drugsbeleid en de euthanasie dragen we bij aan de internationale discussie. Het Van Gogh Museum is iets om trots op te zijn. Op vormgevingsgebied is er de Design Academy Eindhoven die een grote rol speelt.” Van der Staay overhandigt ons het vormgevingsblad FRAME dat in Nederland gemaakt wordt, maar in de hele wereld verspreid.  Het is meer een boekwerk dan een blad, fraai vormgegeven en rijk geïllustreerd.

“Ook de Nederlandse literatuur moet je wat meer door een internationale bril bekijken. Nederland heeft een aantal voor het buitenland interessante auteurs die in Nederland niet echt erkend worden. In het buitenland zijn de Rechter Tie verhalen van Robert van Gulik een begrip. Heel specifiek Nederlands en internationaal breed gewaardeerd is Jan de Hartog. In Hollywood zijn Nederlandse scenarioschrijvers succesvol. Op het gebied van architectuur is Rem Koolhaas internationaal een grote naam, maar onmiskenbaar Nederlands. Hij zet een calvinistisch stempel op de wereldarchitectuur.”

Spinoza

“Als we naar het verleden kijken: Spinoza was en is in Nederland een hobby van weinigen. Hij was zijn tijd vér vooruit. Hij werd verboden door de Zuid-Hollandse Synode, maar zijn betekenis stond voor tijdgenoten en voor lateren als Goethe en Voltaire buiten kijf. Voor de hedendaagse historicus Jonathan israel is Spinoza een kernfiguur, met name vanwege zijn gedachten over democratie en godsdienst. Daarmee overschreed hij de grenzen van dat moment. De filosoof Leibnitz, die Spinoza ooit in Den Haag bezocht, vond hem een origineel, zij het wat bizar denker. God en de natuur vallen voor Spinoza samen: deze filosofie is leidraad geworden voor anderen, onder andere voor iemand als Darwin. Maar de waardering voor Spinoza in Nederland houdt niet over. Zo was ik laatst bij het standbeeld van Spinoza in Den Haag, op de Paviljoensgracht. Een armoedige vertoning. Rondom het beeld stond een hekje waaraan fietsen waren vastgeklonken. En achter het hekje lagen kapotte paraplu’s. Typisch Nederlands. De paraplu’s heb ik maar opgeraapt. Toen ik even later de grafsteen van Spinoza in de tuin van de Nieuwe Kerk ging opzoeken, zag ik dat een van de ogen van het portret van Spinoza stuk was. Maar het huisje van Spinoza in Rijnsburg staat er wel goed bij, dat is tenminste nog iets.”

Cultuur niet vanzelfsprekend

Nederlanders hebben weinig oog voor de ‘echte groten’, vindt Van der Staay. “Ze hebben over het algemeen meer sympathie voor de ‘kleine meesters’. Liever Saenredam dans Hals. Liever Piet Hein, toch een vrij onbeduidende zeekaper, dan Erasmus. Op muziekgebied is er een opvallende voorkeur voor verwaarloosde buitenlandse componisten. Cultuur is ook niet iets vanzelfsprekends in Nederland. In Italië, waar ik een deel van het jaar woon, maakt cultuur onderdeel uit van het dagelijks leven, zoals ook wijn daar iets volkomen natuurlijks is. Vergelijk het maar met hoe in Nederland met kaas wordt omgegaan. In Nederland is wijn iets bijzonders. Een wijnproeverij is voor een Nederlander iets ongewoons. Het cultuurbegrip is in Nederland pretentieus en zwaar, althans zo wordt het ervaren. Er is een soort ongemak met de cultuur. Je zou kunnen zeggen: cultuur in Nederland is een soort wijn. We weten niet goed raad met het bepalen van het juiste niveau. Zo is er veel gehannes geweest rond een Nederlands cultureel orgaan voor het buitenland. We hebben Delta gehad en Dutch Heights. Ten slotte was er gelukkig in België een stichting Ons Erfdeel die tijdschriften uitgaf en later met steun van OCW een Nederlands-Belgisch Jaarboek The Low Countries dat vrij succesvol is.”

Meer Europees denken

We ronden af. Waar moeten we aan gaan werken? “Aan de vormgeving van een Europese cultuurpolitiek. We moeten af van de bilateraaltjes van Frankrijk met zijn ex-koloniën en Engeland met zijn ex-koloniën. Er moet een breder kader gevonden worden. Het Prins Claus Fonds kan daarin een kleine pionier zijn. Het Fonds kiest vanuit Europese waarden – zoals vrijheid van meningsuiting en de waarde van individuele ontwikkeling – partij in de stammenstrijd in de derde wereld. De ontwikkeling daar en de ontwikkeling in Europa maken deel uit van dezelfde strijd. Amerika lijkt weg te drijven van haar progressieve start met het verlichtingsdenken in de 18e eeuw in de richting van retro-denken en religieus obscurantisme.”

Als we de Europese waarden onderschrijven, moet daarvoor strijd geleverd worden, vindt Van der Staay. “Er moet partij gekozen worden, er moet vorm gegeven worden aan een Europese cultuurpolitiek. Want het culturele aspect van Europa wordt steeds belangrijker. In het ontwerp van de Europese grondwet komt te staan dat Europa zich tot democratie verklaart. Als er in Europa een goed werkende democratie is, leidt dat tot meer democratie in andere landen. Nationalisme en nationalistische ideeën moeten verdwijnen. Nu al kun je constateren dat het bestaan van Europa de redding is geweest voor de progressieve ontwikkeling in Italië. Door Europa heeft Italië de laatste tien jaar het staatsbestel kunnen moderniseren en de dienstverlening van de overheid op een hoger peil kunnen brengen. Door Europa wordt de Italiaanse politiek langzamerhand doorzichtig. Wat in Italië gebeurd is, moet de komende decennia in Oost-Europa gebeuren. Het is hard nodig dat zich daar een Europees staatsbestel goed wortelt.”

Gemeenschappelijke horizon

Een probleem blijft het grote aantal talen. “De publieke opinie in een land wordt begrensd door de horizontale grens van een taal. Er moet een gemeenschappelijke horizon komen, maar hoe bereik je dat? Een gemeenschappelijke geschiedschrijving zou al heel wat zijn. WO II is ook zo verlopen omdat de leiders een beperkte horizon hadden. Dat is de grote les van de Tweede Wereldoorlog: alle grote leiders van Europa van voor WO II (Chamberlain, Hitler en Mussolini) hadden slechts zicht op de horizon van hun eigen land. Hitler kwam niet verder dan Wenen en Berlijn, in Parijs was hij na de bezetting. Het drama Tsjecho-Slowakije kwam ook omdat voor Chamberlain dat land ‘a country of which we know nothing’ was. De genocide van joden en andere volkeren is onder meer te herleiden tot een beperkte horizon. Dus een Europees standpunt en een Europese cultuurpolitiek is hard nodig.”

We bekijken tot slot de prachtige zaal beneden in het huis, waar een vleugel staat en waar rondom aan de muur een Noord-Indiaas landschap is afgebeeld. Het is in 1807 speciaal gemaakt door een behangschilder uit de Elzas, Pierre Antoine Mongin, die met houtblokken (1265 stuks) dergelijke behangafbeeldingen maakte. Vanuit de Pompeï-kamer zien we de bijzondere tuin, met een Chinees, een Italiaans en een fusion gedeelte.

Interview met Adriaan van der Staay door Walter van Teeffelen en Fred van der Gon Netscher, gepubliceerd voor het eerst in De Cultuurbarbaar, jaargang 13, nummer 5, december 2003

http://www.princeclausfund.org/nl/       https://www.scp.nl/  

 

  

Reageren