De Aad Nuis interviews (8), Onderwijs

Anneke Boot praat verder met Aad Nuis over onderwijs.

Is dat de kern van goed onderwijs, vertellen over je eigen fascinatie?

‘Ja. Docenten die ik mij het best herinner waren mensen die het eigen plezier in hun vak overbrachten. Er is geen onderzoek dat dat kan meten. Ik heb zo een leraar Nederlands gehad, anders was ik niet zo in die boeken gaan zitten. Dat heb je heel vaak. Als je mensen vraagt waarom ze dit of dat zijn geworden, dan is het vaak een bijzondere leraar die daarvoor aanleiding was.

De deur uit geslágen

‘Waarom literatuur voor mij? Mijn leraar Nederlands, meneer Boersma – hij is heel oud geworden, is pas overleden – vertelde niet zo zeer wat literatuur eigenlijk is, maar liet je in de eerste plaats voelen dat literatuur hem zelf raakte. Hij wist te boeien met zijn eigen liefde voor de literatuur.

Hij was eens in de klas een gedicht aan het voorlezen toen er een paar slungels gingen zitten giechelen. Dat voorlezen vond hij moeilijk omdat het hem zo zeer ontroerde. Dat heb ik ook steeds meer. En hoewel hij een heel zachtmoedige man was, werden die giechelende jongens door hem, over de banken springend, de deur uit geslágen.  Dat heeft een indruk gemaakt op die hele klas.

Je voelde dat het niet voortkwam uit een gewone driftigheid, maar dat hier iets anders in het geding was dat buitengewoon belangrijk was voor die man. Die jongens beseften ook dat ze te ver waren gegaan. Het gaat erom de vonk te laten overspringen, dat is eigenlijk de grote kunst van het doceren.’

Heb je dat, toen je zelf docent was, ook kunnen ervaren?

’Waarschijnlijk ben jij één van de weinige mensen die mij op doceren heeft betrapt, want dat heb ik maar kort gedaan. Ik ben één jaar medewerker geweest van de hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Gomperts in Leiden.

Het college geven heb ik erg leuk gevonden. Maar gesteld voor de keuze: terugkomen uit de Achterhoek naar Holland, of daar blijven wonen en met schrijven verder gaan, heb ik voor het laatste gekozen.  Ik ben toen bij een uitgeverij gaan werken. Ik had dat doceren eerder gedaan in Nieuw-Guinea. Ik stond voor het eerst voor de klas in 1962 in Sorong, tijdens militaire dienst.’    

De Aroe-eilanden

‘Er was daar een eigenaardig schooltje, een soort MULO, voor zowel Nederlandse als inlandse kinderen. Toen ik er kwam, waren de Nederlandse kinderen allemaal geëvacueerd met hun moeders. De klas bestond uit jongens van de Aroe-eilanden en een paar Chinese jongens  van wie de vader een toko had.

Het onderwijs was helemaal in het Nederlands, in de klas spraken ze Nederlands, maar als de schoolbel ging, dan barstten ze los in het Maleis. Ik was daar ingehuurd als leraar boekhouden, want als korps-administrateur was ik de enige in Sorong die iets van boekhouden zou afweten. Ik kreeg een boekje om les uit te geven.’

Toko

‘De eerste opgave was: ‘J. Sloper te Assen verkoopt 100 hectoliter eierkolen’, en dat onder de tropenzon! Uit de andere klas hoorde je flarden over de Batavieren, over de Rijn die bij Lobith ons land binnenkomt, en over de reformatie en de contra-reformatie.

Ik probeerde daar iets aan te veranderen en opgaven te maken die met de toko van die Chinese jongens te maken hadden.  Dit nu werd door de leerlingen niet op prijs gesteld. Deze jongens, bepaald niet de domsten van hun bevolkingsgroep, hadden een hoog ambitieniveau, ze wilden daar weg, de wereld in.’

Vijand in het bos

‘Ze wilden daarom onderwijs waarmee ze die wereld in konden. Dat eigen dorpje, dat hadden ze intellectueel gezien al helemaal in hun zak. Ze wilden juist leren over gekke dingen uit die andere wereld, over eierkolen en over Assen. Dat vonden ze interessant, dat was pas echte kennis. En ik daarentegen probeerde ze met mijn lokaal aangepaste opgaven in hun eigen wereld op te sluiten.

Het was lastig om met ze in gesprek te komen. Ik was wel nieuwsgierig naar ze, ook naar wat ze van de politieke situatie vonden. Maar ja, ik stond in uniform voor de klas en de vijand zat in het bos. Dus wat die jongens dachten, en de meisjes al helemaal, kwam ik niet te weten.

Zo ben ik twee keer voor korte tijd leraar geweest. Ik heb sindsdien almaar het gevoel dat ik mijn roeping van schoolmeester ben misgelopen, want de keren dat ik het heb gedaan, heb ik het heel leuk gevonden. Het is er gewoon nooit van gekomen.’

Je hebt nu je visie op wat in het onderwijs belangrijk is een paar keer laten doorklinken: een docent moet zelf enthousiast zijn over zijn vak en zo proberen anderen te enthousiasmeren. Vind je dat terug in wat wij op het departement doen, slagen wij er voldoende in dat uit te dragen?

‘Ik ben ervan overtuigd dat je je niet op een goede manier met onderwijsbeleid kunt bezighouden als je niet in die zin over onderwijs denkt. Op het vroegere, veel kleinere departement, zaten oude schoolmeesters die via de inspectie op het departement terecht waren gekomen.

Maar sindsdien zijn er zo veel disciplines van onderwijskunde ne allerlei ‘bestuursachtigheid’ bij gekomen, dat daardoor de afstand tot de realiteit van het onderwijs groter is geworden. Ik heb het gevoel dat ik dat nog al eens merk. Er lopen hier nog wel mensen rond, en gelukkig ook wel weer meer, die iets met onderwijs te maken hebben gehad. Dat lijkt me zó nodig.’

Geklaag

‘Ik kan me eigenlijk niet voorstellen hoe je het werk in de onderwijsdirecties goed kunt doen zonder contact met de praktijk van het onderwijs. Het gaat erom dat je die geest van de enthousiaste docent ook een beetje in jezelf herkent. Dan weet je pas wat het echte probleem is, dat haal je niet uit cijfers en rapporten.

Ik heb dat ook gemerkt toen ik nog in de Tweede Kamer zat. Ik kreeg met docenten te maken die vaksgewijs kwamen protesteren tegen de basisvorming. Dat was onderwijs op zijn smalst, al die belangen, een gekerm, er was nooit iets goed. Je kreeg niet het gevoel dat die mensen hun werk met plezier deden, terwijl dat wel zo is, het geklaag is alleen een houding die bij het demonstreren in Den Haag hoort.’

Bulkboekdag

‘Toen heb ik eens een zo’n klager, een schoolhoofd tevens partijgenoot, gezegd: volgens mij vind je het leuk werk.  Hij beaamde dat ook, maar zijn klachten over het beleid hadden dat gevoel naar de achtergrond geschoven. In de politiek kun je zo gemakkelijk een verkeerd beeld van leraren krijgen.

Eenzelfde ervaring had ik bij een bijeenkomst over literatuuronderwijs op een Bulkboekdag. Ik zat daar een workshop voor van leraren Nederlands, als criticus, niet als politicus. Ik zag toen ineens heel andere leraren, mensen die slimme dingen zaten te bedenken over hoe aardig je literatuur zou kunnen  overbrengen. Dat was een openbaring.’

De Kapellekensbaan

‘Als je enquêtes houdt over de manier waarop literatuuronderwijs wordt gegeven, kom je nooit achter het enige wezenlijke: brengen de leraren enthousiasme over of brengen ze het chagrijn over dat ze inmiddels zelf aan de literatuur beleven. Want zoals dominees hun roeping kunnen verliezen, kunnen docenten dat ook.  En dat is eigenlijk heel treurig, want je moet nog wel een hele tijd door.

Bij veel universitair literatuuronderwijs was het een beetje de dood in de piot. Ik heb Gomperts  er nog van moeten overtuigen dat het een goede zaak was om ‘De Kapellekensbaan’ van Louis Paul Boon toe te laten op de lijst. Dat vond hij eigenlijk maar niks. En Theo Thijssen, dat kon al helemaal niet.

Aan de universiteit ging het eerder om de vraag wat de relatie is tussen Leopold en Bloem dan te vertellen wat Leopold voor jou betekent. Die afstandelijkheid was voor veel mensen dodelijk. Tegen de tijd dat ze voor de klas stonden, was alle persoonlijk enthousiasme weg.’

Sprekend over literatuuronderwijs, waar ligt de grens tussen enerzijds jongeren proberen nieuwsgierig te maken naar voor hen onbekende cultuur, en anderzijds hen die zaken tegen hun zin opdringen?

‘Op de eerste plaats denk ik dat enthousiasmeren altijd gaat om de discipline van ergens echt achter proberen te komen, je tot het uiterste voor iets inspannen. Een goede sportleraar probeert alles uit je te halen wat erin zit, en je bij te brengen dat het ook nog leuk is als het moeilijk wordt.

Zo ook met cultuur. Leraren moeten proberen jongeren de diepte in te trekken en daar het aardige van leren ontdekken. Ze moeten ervoor zorgen dat jongeren in contact komen met een grote verscheidenheid aan interessante zaken zodat ze de gelegenheid krijgen om te ontdekken waarin ze verder willen.’

Voor hun neus

‘Daar ligt ook een relatie tussen cultuureducatie  op school en amateuristische kunstbeoefening daarbuiten. Als iemand zich absoluut niet tot het uiterste wil inspannen voor wat dan ook, is er helaas in het onderwijs minder met zo iemand te bereiken. Ik ben ervan overtuigd dat als leraren echt proberen iets wakker te maken in jongeren, dat steeds meer een restprobleem wordt.

Nieuwsgierigheid is weliswaar een eigenschap die in aanleg bij de een sterker is ontwikkeld dan bij de ander, maar de interessantste opgave voor het onderwijs is toch kinderen nieuwsgierig te maken naar meer dan alleen dat wat voor hun neus ligt.’

 

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0