De Aad Nuis interviews, (4) Film

Achter Aad Nuis school een onvermoede cinefiel. Iemand die in zijn jonge jaren twee films per dag zag. Dat ontdekte Maarten Mulder in zijn gesprek met Aad Nuis over film.

Wat was uw eerste bioscoopervaring?

‘Mijn eerste echte bioscoopervaring, dat was heel spannend, dat was in Rotterdam in de begintijd van de oorlog. Ik was toen een jaar of zes. Ik weet nog goed dat er luchtalarm was. Eerst verduistering in de bioscoop en dan verduistering op straat, zo’n soort connectie heb ik met die tijd. Ik ben toen met mijn ouders naar Boefje gegaan in de Rotterdamse Cineac.

Later in de oorlog ging je niet meer naar de bioscoop omdat dat niet hoorde. Nu kwam ik toch al uit een gereformeerd nesten dan was het toch al wankelend op de rand van de zonde om naar de bioscoop te gaan.'

Amerika

‘Dat wij naar Boefje gingen was – denk ik – omdat het Nederlands was, dat was toch een stuk minder zondig dan wat er uit Amerika kwam. En het was ook, herinner ik mij, een stichtelijk verhaal. Na de oorlog barstte het goed los. Na de bevrijding. Dat was de grote tijd voor de film. Ik was toen elf jaar oud, en wij stortten ons op de Amerikaanse film. Wij hadden zoveel in te halen.

Veel oorlogsfilms maar vooral veel komedies en showfilms. Showfilms was voor mij glamour. En als je opgegroeid was in Rotterdam in de oorlogsjaren, dan waren die showfilms de échte films en vertegenwoordigden zij het échte beeld van Amerika. Amerika was de grote wijde wereld die voor je open ging.’

Kriterion

‘Later – ik was toen veertien, vijftien jaar – kwamen de Franse komedies, met acteurs als Daniel Gelin. De meeste herinneringen uit die tijd heb ik aan komedies. Ik moet ook ontzettend veel drama gezien hebben, maar dat heeft op een of andere manier minder indruk op mij gemaakt. Zo’n film als Brief Encounter, je zag wel dat dat een klassieker was, maar …

Toen ben ik gaan studeren in Amsterdam, dat was in ’51. Na een paar jaar kwam ik bij de bioscoop Kriterion als kaartjesknipper. Daar begon de filmofilie en begon ik een beeld te krijgen van wat film was, begon ik film als een vorm van kunst te zien. Film was een soort van poor man’s theatre in die tijd. En dat is het misschien op zekere hoogte nog steeds wel: je gaat eerder naar de bioscoop als je een verhaal wilt zien dan naar het theater.’

Gejaagd door de Wind

‘Dat laatste deed ik ook wel, maar ik zag vooral veel films. Kriterion was een beetje baanbrekend in die tijd. De sterkste herinnering die ik aan die tijd heb is Gejaagd door de Wind. Die draaide daar meer dan een jaar. Elke avond dezelfde film. Daar werden we allemaal lichtelijk gestoord van. We kenden elke scène uit ons hoofd.

En onze conversatie bestond langzamerhand alleen maar uit teksten uit die film. Je kon ook alles uitdrukken met teksten uit die film. De bedrijfsleider van Kriterion zag ook wel dat het soms een beetje te veel werd voor ons. Dan dreigden wij in staking te gaan. En dan werden wij uitgenodigd door de verhuurder, die zat in zo’n mooi pand tegenover het Rijksmuseum.

In dat gebouw had je een klein privé filmzaaltje. Wij kregen dan veel te eten en vooral veel te drinken en vervolgens kregen we allemaal tekenfilms te zien. Daar werden we helemaal plat mee gemaakt. En dan konden we er weer drie maanden tegenaan.’

Fietsendieven

‘Maar ik van die film ook veel geleerd. Er zit zo’n scène in waarin iemand een laatje opent en er een revolver uit pakt. Dat laatje was ’gevoerd’ met een oude krant. En dat was een krant uit de tijd van de burgeroorlog. Dat soort oog voor details. Voor mij was dat een ‘eye-opener’.

Ik heb ook goede herinneringen aan ‘De Uitkijk’. Zo’n film als Les enfants du Paradis, die zag je daar elk jaar. Hetzelfde gold voor de Roversymphonie.  Ik heb nooit in mijn leven zoveel films gezien als in die tijd. Film, dat was het echt. Ik ging vaak twee keer op een dag naar de bioscoop. Ik deed toen ontzettend veel, behalve studeren. Bioscoop, theater en lezen. Dat lezen heeft later de overhand gekregen.

Bij Kriterion heb ik natuurlijk ook films als de Fietsendieven en Rome, open stad gezien. Je had toen, misschien meer dan nu het geval is, van die duidelijk aan een land verbonden filmstijlen. De Franse film, de Italiaanse film. En Scandinavië natuurlijk, Bergman. Daar keek ik altijd met zeer wisselende gevoelens naar. Er zat iets in Bergman waar ik absoluut niet van hield. Waardoor je dan toch weer ging kijken, van wat is het toch dat mij in de Maagdenbron zo tegen staat, ik weet het nog steeds niet precies. Waarschijnlijk die gewilde duisterheid.’

Waren er acteurs / actrices waarvoor u speciaal naar de bioscoop ging?

‘Ik was ontzettend verliefd op Vera Ellen toen ik 14 was. Zij zat altijd samen met Virginia Mayo in de films van Danny Kaye. En Danny Kaye is iemand waar ik alle films van gezien heb. Dat was een soort jongensverliefheid. En die films waren er ook helemaal op gemaakt. Ik heb verder nooit zo’n passie gehad voor de echte diva’s zoals Marlene Dietrich of Brigitte Bardot.’

Ooit de aanvechting gehad om zelf een scenario te schrijven?

‘Nee, eigenlijk niet. Ik ben nooit zo ver gekomen om verhalen in film te vertellen. Schrijven was voor mij iets wat veel leuker was om alleen te doen. En filmmaken is teamwork. En zelfs in die Kriteriontijd kende ik weinig mensen die op dezelfde manier van film hielden als ik.’

De Nouvelle Vague, Truffaut, Godard, A Bout de Souffle?

‘Dat heb ik allemaal trouw gevolgd, zeker de films van Godard. Hoe heette die actrice ook al weer … Anna Karina. In die film waar ze voortdurend niet tegen elkaar praten en alleen boektitels gebruiken.’ (Une femme est une femme)

Recente films, springen er daar een paar uit?

‘Het is nu allemaal een beetje te hooi en te gras. De gang naar de bioscoop heb ik een beetje verleerd. Mijn vrouw moet me nu naar de bioscoop jagen. Ik heb, zeg maar vanaf het midden van de jaren zestig, twintig jaar buiten Winterswijk gewoond. In Winterswijk had je één bioscoop, maar daar was dan ook alles mee gezegd.

En dan was het nog zeven kilometer naar Winterswijk en dat deed je dan niet zo snel. Ik zag veel films op de televisie. Maar dat is toch iets anders. Het heeft dus allemaal iets toevalligs. Maar als je er over praat, dan komen er wel beelden naar boven.

Die gekke films van Spielberg, Indiana Jones and the Temple of Doom, Raiders of the Lost Ark, die vind ik leuk. ET heb ik niet gezien. Die film met Mastroianni die in Rusland speelt (Oci Giornie), die vond ik prachtig. Die man, die glasruiten probeert te verkopen en die ambtenaar die dan uiteindelijk moet tekenen maar geen handjes blijkt te hebben.

Wat ik ook mooi vond is die Russische ruimte. Dat is iets wat je met film kunt doen. Films kunnen een aspect van de werkelijkheid laten zien, kunnen je leren kijken. De beelden de kunst kan dat ook.’

Is het belangrijk bij een film dat je niet alleen intellectueel, maar ook emotioneel gestimuleerd wordt?

‘Jazeker, dat is ook het belangrijkste verschil met televisie. In de bioscoop is die emotionele kant veel sterker, de ervaring is veel directer. Televisie is veel afstandelijker. Het belangrijkste vind ik of een verhaal goed verteld wordt. Het verhaal moet je bijblijven. Er zijn hele scènes van films die ik nog steeds voor me zie.

Je loopt allemaal met die krankzinnige opslagplaats die je geheugen is, en die zit vol met beelden die je zelf niet hebt meegemaakt. En dat is het gekke om te bedenken dat de generaties voor ons dat helemaal niet hebben. Ze zeggen wel dat als je dood gaat, dan zien mensen hun leven als een film aan zich voorbijgaan. Daar moeten tegenwoordig heel wat speelfilmbeelden bij zitten.’

Je hebt soms het gevoel dat de film zich nog steeds moet bewijzen ten opzichte van de andere kunstvormen. André Bazin verzamelde zijn essays onder de titel ‘Qu’est-ce que le Cinéma?’ Dat vraagteken vond ik altijd typerend. Je komt toch niet snel een boek tegen met de titel ‘Wat is literatuur’?

‘Oh, jawel. Sartre heeft dat boek geschreven en die titel is daar waarschijnlijk een echo van. Op zichzelf heb je wel gelijk. Maar ik denk toch dat dat vooral vroeger speelde. Het eerste wat ik over cinema las was ‘Cinema Militans’ van Menno ter Braak. Daar klonk dat thema nog sterk in door.

Voor de oorlog had je een sterke standenmaatschappij met een nadrukkelijke hiërarchie van wat hoorde en wat niet. Na de oorlog is dat gaan glijden. De film van na de oorlog bracht veel prestige en glamour met zich mee. Film, is dat wel kunst? Voor mijn generatie is dat geen serieuze vraag meer. Theoretici maken er misschien meer een probleem van dan het werkelijk is.

Met de roman is het precies zo gegaan. De roman was eerst een uiterst vulgaire kunstvorm, begonnen als verhalen voor het volk. Je hebt twee soorten kunst, de ene komt van de markt , de andere komt van het hof. Je moest toch ergens je brood verdienen. Er is nog wel een rangorde, maar die ligt anders.

Je hebt elitekunst, maar die zit zowel in de film als in de romankunst als in het theater. Dat is een elite die niet sociaal, maar cultureel bepaald is. Die wordt bepaald door aficionado’s die hun smaak daarin ontwikkelen en dan krijg je daar een soort elite in. ‘   

De Nederlandse film, wat vindt u daar van?

‘Ik heb een tijdje gehad dat ik een aantal Nederlandse films heb gezien waar ik niets aan vond en dat ik niet meer naar de Nederlandse film te slaan was. Zo’n film als De Smaak van Water, die gemaakte diepzinnigheid, dat stond mij zo tegen. Soms kan het werken in een film. Bijvoorbeeld L’ eclisse van Antonioni, dat vond ik een onbegrijpelijke maar fascinerende film.

Maar ik ben weer geheel voor de Nederlandse film gewonnen na Abel. Dat is een film die ontstijgt uit het moeras. En sindsdien zie ik vaker Nederlandse films waaraan ik plezier beleef, zoals Antonia van Marleen Gorris. Marieken van Nieumeghen vond ik interessant, ook De Vliegende Hollander, maar het is niet helemaal het soort films waar ik het meeste van hou. Ik vind het wel leuk dat er in Nederland iemand rondloopt die dat soort films maakt.’

Charlotte?

‘Frans Weisz ken ik vooral uit de tijd toen hij net begon, Zondag op het eiland Grande Jatte, dat was prachtig. Frans Weisz hoort voor mij een beetje bij de jaren zestig. Hij had iets met dat tijdsbeeld. Ik associeer hem ook met Campert en Nooteboom, die aangenaam sombere manier om naar de wereld te kijken.’

De eerdere films van Marleen Gorris, Gebroken Spiegels, De stilte rond Christine M?

‘Die vond ik ook wel goed. Dat waren heel sterk feministische films. Dat paste in die tijd. Ik vind het juist knap dat zij met Antonia een stap verder gaat. Dat is een poging die veel kwetsbaarder is. Zo’n sterke vrouw met zo’n positieve uitstraling. De toon is veel minder zwaar. Dat is ook een vorm van kwetsbaarheid.

Want zo’n zware film heeft iets van: zo ernstig als ik het leven neem, neemt niemand het. Dat heeft een soort eigen gelijk. Het is veel makkelijker om cynisch te doen over een film als Antonia. Bij de eerdere films van Marleen Gorris was dat een stuk lastiger. Ik vind sowieso dat je mensen dichter op de huid komt als je het een beetje terzijde doet.’

De behoefte om te expliciteren, is dat iets typisch Nederlands?

‘Dat zit in veel films, maar dat kom je niet alleen in Nederland tegen. Misschien is het wel weer echt Nederlands om dat als een Nederlands probleem te zien. Ik vond Dr. Pulder zaait papavers een hele leuke film. Ik denk dat Haanstra het tij niet mee had. Eigenlijk was dat in zekere zin de slechtste periode van de Nederlandse film.

Zijn film werd beschouwd als een variant op Help, de dokter verzuipt en dat was het natuurlijk niet. Ik heb een stuk van die film laatst gezien bij de huldiging van Bert Haanstra. Geweldig was dat. Ik had gelijk zoiets van: ik wil die film weer eens in zijn geheel zien.’

Die typische verdelende rechtvaardigheid van het Nederlandse subsidiesysteem heeft ook zijn nadelen: er wordt vrij weinig onderscheid gemaakt tussen een gereputeerde filmmaker en een aankomend talent. En vooral voor speelfilmmakers is de spoeling nogal dun en is het niet eenvoudig om je te ontwikkelen en een oeuvre op te bouwen. Dat levert soms behoorlijke frustraties op. Is daar wat aan te doen?

‘Het systeem deugt wel, maar het plafond is te laag. Het probleem is dat de gevestigde kunstenaars op hetzelfde systeem moeten terugvallen en niet door kunnen stoten. Wij moeten proberen dat plafond omhoog te krijgen door de markt voor onze filmmakers te vergroten. En daarvoor moet er meer in Europees verband samengewerkt worden en moeten wij gezamenlijk middelen genereren in Europa. In ieder geval moeten wij de aandrang bedwingen om bij gebrek aan middelen alleen maar gevestigde filmmakers te steunen. Dat is niet de oplossing.’

 

 

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0