De Aad Nuis interviews, (2) Cultuureducatie

Medewerkers van Aad Nuis, Staatssecretaris van cultuur van 1994 – 1998, interviewden hem over zijn persoonlijke relatie met diverse cultuuronderwerpen. Eltje Bos sprak met hem over cultuureducatie.

Ik heb heel erg benieuwd hoe u door de kunsten ‘aangeraakt’ bent.

‘We hebben het hier altijd over de basisschool en het voorgezet onderwijs als een vanzelfsprekende stap daarna, maar bij mij was er sprake van een extreme cesuur. Op de lagere school zat ik in de periode van de bezetting en na de bevrijding zat ik op de HBS. Daar zat een enorm verschil tussen. Die hele bezettingstijd was toch een soort incubatietijd.

Bovendien kwam ik uit een gereformeerd nest, nou ja wel stadsgereformeerd, maar dingen als theater en bioscoop waren heel verdacht. In de oorlog waren ze dat dubbel, want zo waren ook nog eens besmet door de bezetting. Dat was de buitenwereld.'

Pro-indiaan

'Wat je overhoudt is een binnenwereld. Dat waren boeken. Al heel vroeg was ik een fanatiek lezertje. Wat ik allemaal niet gelezen heb in mijn lagere schooltijd, dat houd ik achteraf niet goed voor mogelijk. Je had indianenboeken, je las Karl May. En je had boeken van Frits Teuben, dat waren vertaalde Duitse boeken, maar wel van de goede kant als het om indianen en cowboys ging.

Die boeken waren pro-indiaan. Dat heb ik heel gek gevonden want in cowboy-  en indianenfilms waren de verhoudingen bepaald anders. Maar je had ook van die dikke jongensboeken uit de jaren ’20 en ’30. Van die dikke boeken van Falkema-Blauw, het ging vaak over schatgraven, en ook beta-achtige jongensboeken.'

De Bijbel

'Het waren avonturen, maar er werd altijd iets uitgevonden waardoor de boeven te pakken genomen werden. Dat soort boeken waren er vroeger veel meer dan nu. Verder las ik alles wat los en vast zat. Want op gegeven moment waren er niet zoveel nieuwe boeken meer, dus leende je boeken met van die kaftjes uit de bibliotheek en je had verder bij mij om de hoek een ‘leesbibliotheek’.

De eigenaar daarvan had veel detectives en westerns. Die las hij altijd zelf eerst snel uit en dan zei hij steevast: ‘Waardeloos boek, moet je niet lezen'.

Bij ons thuis was er een woordcultuur. We hadden de ‘Spiegel-serie’ in de kast en er was natuurlijk de Bijbel. Uit de Bijbel werd ook voorgelezen. Ik heb ook altijd veel boeken gelezen die eigenlijk niet voor mij geschikt waren. Mijn vader vond eigenlijk dat er teveel geweld en liefde in voorkwamen. Maar daar heb ik me nooit iets van aangetrokken.'

Uw paleis

'Evenmin van die goedbedoelde indeling in leeftijdscategorieën, geschikt voor kinderen van 6 – 8 jaar en zo. Veel romanschrijvers hebben precies hetzelfde ervaren. Het gaat om iets waar je net niet bij kan, dat ook iets geheimzinnigs heeft, dat je prikkelt en dat houdt je aan de gang. Je moet nooit te ver op je hurken gaan zitten voor kinderen.

Het geheim en geheimzinnigheid is fascinerend voor kinderen. Dat begint voor mij al met de Bijbel. Je herkent het ook uit de verhalen van Maarten ’t Hart. Neem nou die rare misverstanden. Bij de passage ‘Ik zal mij buigen naar Uw eis in Uw paleis’ zag Maarten altijd een mannetje voor zich op het ijs schaatsen.  Ik had het zelf met ‘De Heer zal u steeds gadeslaan’. Ik vertrouwde dat niet want ik zag de Heer een hoop gaten slaan.'  

Jonkheer Krèk van Kwakkelstein

'In de hongerwinter zat ik in Drenthe bij een boer; die had in zijn kast de wereldgeschiedenis in twintig delen. En die las ik. Hij had ook een boek over een Spartaans jongetje. Dat Spartaans jongetje had een vos gestolen en hield die onderzijn jas verborgen. Die vos begon ontzettend te bijten. Maar het jongetje zei niks want hij was een Spartaans jongetje. Het jongetje ging eraan dood, maar in Sparta bleef hij een held.

En daarnaast las ik van dikke Duitse geleerde boeken. Hoe oud was ik toen? Tien jaar. Ik las als een spons. Ik heb een vage herinnering aan mijn kleutertijd, dat moet voor de oorlog zijn geweest. Ik sta op het podium en ik reciteer ‘Voor zijn zandhol zat des morgens Jonkheer Krèk van Kwakkelstein’. Ik was een van die drie kikkertjes met een kikkerpak aan.'

Ukelele

'De bevrijding was een bevrijding in meer dan een opzicht. Van de boer kwam ik terug in de stad, terug in Rotterdam en daar was feest. Dat feest heeft een jaar geduurd. Echt waar. Op iedere straathoek had je bandjes en dat waren iets minder lawaaiige bandjes dan tegenwoordig. Geen house maar hawaii.

Ikzelf had dan wel geen gitaar, daar kreeg ik het geld niet voor los, maar wel een ukelele. Aan muziek heb ik veel herinneringen. Bij de Koninginnegracht had je jeugdconcerten van Eduard Flipse. Maar ook door de kerk kwam je in contact met muziek. Grote passie voor het orgelspel heb ik nooit gekregen. Ik had meer zoiets van ‘wanneer houdt het nu eens op’.

Cloche Marilyn

'Uiteindelijk stond voor mij alles in het kader van de woordcultuur. Hoewel … ik moet ook de film noemen. De film was in die tijd toen er nog geen televisie was heel belangrijk. Maar in de oorlog was de film een beetje besmet. Na de oorlog kwam de vrije wereld, Amerika in grote golven over je heen.

Je ging vaak met zijn allen op school, met je klasgenoten, naar de bioscoop. Show-films, van die grote musical-achtige dingen vond ik ontzettend leuk. Een film uit die tijd is ‘Cloche Marilyn’, een Franse komedie. Die film herinner ik me nog zo goed omdat het de eerste keer was dat ik met een stelletje klasgenoten na de film naar een café ging om beaujolais te drinken. Dat hoorde erbij.

Al die dingen kwamen als een soort klap op je neer. Alles was nieuw, buitenland was nieuw. In de oorlog was alles afgesloten. Dus de oorlog was een hele merkwaardige cesuur voor mij.’

En beeldende kunst en theater?

‘Naar het theater ging ik pas goed toen ik begon te studeren. Daar begon ik al vroeg mee, ik was 16. Ik vertrok naar Amsterdam. Daar kreeg ik ook vrienden die tekenden en schilderden. Peter Vos ken ik bijvoorbeeld uit deze tijd. Die illustreerde toen al in tijdschriften. En ik ging naar de schouwburg. Als je wachtte tot vlak voor de voorstelling kreeg je de kaartjes bijna voor niets.

Maar de plaats was vaak navenant. Soms zag je alleen de linker bovenhoek van het toneel. Als je geluk had, gebeurde er wel eens wat. Ik zag ook vaak film in deze tijd. Ik werkte bij Kriterion en heb zo een jaar lang ‘Gejaagd door de wind’ gezien. En verder was het de tijd van de Franse en Engelse komedies. De tijd van Peter Sharoff, Tsjechov-stukken met Han Bentz van den Berg en niet te vergeten Ko van Dijk.

Een scène met hem zal ik nooit vergeten. In een stuk van Pirandello, ‘Hendrik de Vierde’, dat gaat over een rijke man die denkt dat hij Hendrik de Vierde is, staat er een rij beelden op het toneel, zijn voorouders. Op een gegeven moment springt er een figuur uit. Die vreselijk vreemd uit zijn ogen keek.  Je schrok je te pletter. Dat was Ko van Dijk.’

U schreef zelf, deed u dat altijd al?

‘Vanaf het moment dat ik het leerde. Ik las heel veel en schrijven is ook een soort reactie op lezen. Je maakt je eigen verhaal. Het lezen van verhalen versterkt je fantasie en door die fantasie komen er verhalen die je op gaat schrijven. Dat doe ik al zolang ik me kan heugen, ook al op de lagere school.

Op de HBS had ik onmiddellijk een schoolkrant opgericht, getiteld ‘Brandpunt’. Toen bestond die televisierubriek nog niet. Die is van mij en mijn krant gejat! En in die krant schreef ik gedichten en stukjes.’

Wat heeft u aangemoedigd, tegengewerkt en geïnspireerd?

‘Tegengewerkt eigenlijk niemand. Er was natuurlijk wel het oorlogsklimaat. De wereld zat in een heleboel opzichten dicht. Maar de oorlog was fascinerend voor jongetjes. Je tekende veldslagen, actietekeningen die steeds voller werden. Want er kwam weer een vliegtuig van de andere kant. ‘Tak, tak, tak, tak.’

Dat zag je ook in het journaal in de Cineac. En daar las je over. Voor de rest kon je over de wereld alleen maar fantaseren. Je kon er ook niet heen. Je kende geen mensen die naar het buitenland gingen. Ik ging wel naar het Volkenkundig Museum in Rotterdam. Dat stond tegenover het hoofdkantoor van de Holland-Amerikalijn, waar nu hotel New York zit.

In het mooie witte gebouw had je boven het Scheepvaartmuseum en beneden het Volkenkundig Museum. Ik ging daar met de tram heen en wandelde dan door het museum. Ze hadden veel over Indië. Daar leerde je op school ook al erg veel over. Indië was voor je fantasie niet alleen een stuk van Nederland, het was het enige stuk van Nederland dat er nog was want Nederland zelf was bezet.

Nou ja, je had nog Suriname en de Antillen. De wereld lag dus op grote afstand van Nederland en dat werkte in op je fantasie. Er was een belemmering die, zoals veel belemmeringen, zijn positieve kant had.'

Meneer Boersma

'Ik herinner mij leraren. Meester Braam was het hoofd van de lagere school; hij kon ontzettend goed vertellen. En ook de leraar Nederlands op de HBS, Boersma, vorig jaar is hij overleden, kon dat goed. Ze waren inspirerend niet alleen door wat ze vertelden, maar vooral door de manier waarop, door hun ‘gegrepen-zijn’.

Die Boersma was eenn hele aardige, dikkige man. Hij heette ‘de big’. Zo’n type was het ook, een beetje pycnische man. Ik heb hem een keer vreselijk driftig gezien. Twee jongens achterin de klas die waren blijven zitten, een paar slungels, zaten iets onduidelijks te doen. Ze letten in ieder geval niet op. Boersma was een gedicht aan het voorlezen en zag dat. Die grote dikke man sprong toen over alle banken heen en sloeg die jongens de klas uit.

Ik was diep onder de indruk. Waarom was ik dat? Omdat Boersma liet merken hoezeer het hem aanging. Het werd hem even teveel. Bij de meesten kon hij uitstekend overbrengen, maar niet bij allen uiteraard.

Leraren zijn van belang, maar klasgenoten zijn van nog veel groter belang. Het is zo belangrijk dat er een gemeenschappelijke belangstelling is in een klas en dat men elkaar steunt. En dat geldt natuurlijk nog sterker voor je studententijd.’

Welke schrijvers grepen u in die tijd?

‘Er zitten verschillende lagen bij mij. Op de HBS las ik veel Duitse literatuur. Faust I en II van Goethe las ik voor mijn eindlijst. Maar ook Trakl en dat soort auteurs. En de grote dichters van toen: Marsman, Slauerhoff en Bloem. Toen ik in Amsterdam kwam, waren de Vijftigers al enige jaren spraakmakend.

Dat was poëzie van je eigen generatie, heel erg de moeite waard. Ik zette me er ook weer tegen af in de redactie van Propria Cures waar ik in kwam, met alle bewondering tegelijkertijd. Ook las ik toen veel Engelse poëzie. Dat was een andere invloed dan die van Libertinage, een blad in die tijd van Gomperts en van Leeuwen. Die poëzie was altijd veel volwassener dan de Nederlandse.

Slauerhoff en Marsman schreven adolescenten-poëzie, geweldige wereldbestormende toestanden. Dat kenmerkt de Tachtigers eigenlijk ook en in zekere zin ook de Vijftigers. Terwijl de Engelsen poëzie maakten die bij wijze van spreken ook nog interessant was op je dertigste Een geweldige ontdekking was Arthur Wayley.

Dat was een Engelsman uit de Bloomsbury-kring die Chinees had gestudeerd en zo’n beetje de hele Chinese poëzie heeft vertaald. Dat deed hij wel op zijn eigen ,manier. Hij had een duidelijke voorkeur voor gedichten van ‘beheerste weemoed’. Ik vond het prachtig.'

Pockets

'Na de oorlog kwam er een vloedgolf Engels en Amerikaans over ons heen. Niet alleen in de bioscoop en het theater, maar ook via de boeken, liever gezegd boekjes. In de late jaren ’40 en begin jaren ’50 had je in Amsterdam gespecialiseerde tweedehands boekhandels die stampvol stonden met Engelstalige pockets die bijna niets kostten.

Die pockets waren het Amerikaanse leger nagestuurd. Daarvoor waren er in Amerika en Engeland inzamelingen gehouden. Die pockets bleven in Europa achter als dumpgoederen. Zo kon je legerjasjes krijgen, maar ook de hele Amerikaanse en Engelse literatuur.

Dat de hele Duitse cultuur op afstand kwam te staan ligt voor de hand, die hele cultuur verdween uit je aandacht. Frans was niet te betalen. Een Frans boek was niet alleen hartstikke duur; je moest die boeken ook nog eens opensnijden. Dit heeft geleid tot een omslag in de belangstelling in Nederland.'

Beatniks

'Niet alleen voor die boeken, maar ook voor wat er in die boeken stond, voor de wereld die er in opgeroepen werd.  Ik moet wel eens lachen als ik die verhalen hoor over de verderfelijke invloed van de Amerikaanse cultuur. Toen begon dat dus al. Totaal ongepland.

Die beatniks en ‘angry young men’van de Engelstalige literatuur waren nieuw, maar eigenlijk was alles nieuw. Je las Aldous Huxley bijvoorbeeld. Een wereld die in de oorlog gesloten was geweest was open gegaan en die wereld was van de goede kant. Er was een geweldige nieuwsgierigheid naar de Engelstalige literatuur die begon bij Shakespeare en die eindigde bij de beatniks met alles daar tussen in.

Het gevoel van je eigen generatie die aan het woord is, heb je daarbij niet zo sterk, die heb je veel sterker binnen je eigen taalgebied. Je ging naar literaire lezingen op zoldertjes en daar hoorde je bijvoorbeeld Jan Elburg voorlezen. Maar Appel en Cobra hoorden er ook bij. Je associeerde jezelf met die jongens. Wat zij deden, wilde je zelf gaan doen, maar dan een beetje anders.’ (Wordt vervolgd)

 

 

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0