Simon David

Simon David werd op 19 december 1883 geboren in de Raamstraat in Rotterdam als zoon van de artiesten Levie David en Francina Terveen. Zijn ouders waren rondtrekkende artiesten en traden op op kermissen en in cafés. Al op jonge leeftijd begonnen Louis, zijn broer Harkie en zussen Heintje en Rika in het artiestenvak: zingen, acteren, goochelen en jongleren. Thuis noemden ze Simon waarschijnlijk ook al Louis.

Familie
Davids vertrok in 1900 naar Engeland. Daar trok hij een jaar lang rond als assistent van een goochelaar. Hij verloor echter zijn baantje na onenigheid met zijn werkgever en kon geen ander werk vinden. Davids moest gedwongen huiswaarts keren. Terug in Nederland ging hij, samen met zus Rika, optreden in Rotterdamse gelegenheden. Zij werden bekend met liedjes als Een reisjes naar de Rijn en We gaan naar Zandvoort bij de zee. Beide liedjes hadden ze gekocht op buitenlandse liedjesbeurzen. In 1906 trouwde Davids met Rebecca Kokernoot. Een jaar later werd hun dochter Kitty geboren. Ook zus Rika trouwde en vertrok naar Engeland. Rika werd vervangen door zus Heintje, waarmee Davids succes boekte in Nederland, Duitsland en Engeland. In die tijd speelde Davids al in verschillende revues, onder andere in het gezelschap van Frits van Haarlem, in het stuk Koning ‘K Zie-zo-wat, en in het gezelschap van Henri ter Hall.

Engelse invloed
Louis Davids had Margie Morris in Engeland in 1911 leren kennen. In 1912 begon hun samenwerking. Samen schreven zij liedjes; Davids zorgde voor de tekst en Morris nam de muzikale compositie voor haar rekening. In 1913 verhuisde Morris voor Davids naar Nederland. Ze treden op onder de naam He, She and the Piano. Het werd een groot succes, mede dankzij de Amerikaanse en Engelse invloed van Morris.

Davids en Morris kregen een verhouding. Daardoor liep het huwelijk van Davids op de klippen. Hij scheidde echter nooit van Rebecca Kokernoot. Met Morris kreeg Davids een zoon. Deze relatie hield, desondanks, geen stand. In 1922 verliet Morris hem.

Revue
Naast hun optredens samen, speelden Davids en Morris in verschillende revues. Deze revues werden geschreven door de zwager van Louis, Philip Pinkhof (Rido). Rido was getrouwd met Heintje. Samen met haar, Morris en af en toe ook zijn broer Harkie, voerde Louis deze revues uit.

Vanaf 1915 was Davids ook te zien in revues naast Napoleon de la Mar en diens dochter Fien, Beppie de Vries en Piet Köhler, die destijds werden beschouwd als ware ‘sterren’.

In dat jaar speelde hij in de revue Loop naar den duivel, waarvoor hij honderd gulden salaris vroeg en kreeg. Mede door zijn gedrag was er vaak ruzie op de set, maar uiteindelijk werd de revue toch een groot succes binnen en buiten Amsterdam.

Louis Davids zong, verkleed als vuilnisman en met een daarbij behorende ratel in zijn hand, het openingslied van de al eerder genoemde revue Loop naar den duivel. Onderstaande tekst is van dit openingslied:

Entreelied van Tinus de Vuilisman

Ik loop klangs straten en langs grachten
Altijd te ratelen uit alle macht
En blijf geduldig overal wachten
Totdat het vullisbakkie wordt gebracht
Want vuil is er in elke woning
Ik neem het mee zonder beloning
Aan ied're deur roep ik zo hard ik kan:
"Juffrouw! ... de vullisman!"

Zo'n ratel kan ik niemand hier ontraaien
Want alle vrouwen zijn van liefde vol
Als ik m'n ratel even maar laat draaien
Dan worden zij zo innig en zo dol
Loop ik soms eenzaam langs de straten
En voel ik mij dan zo verlaten
Dan heb ik beet, draai m'n ratel an
"Juffrouw! ... de vullisman!"

'n Burgemeester mochten wij hier eren
Die hield toch o, zo veel van Amsterdam
Maar ach, hij bleek 'm gauw te smeren
Toen er een beter, hoger baantje kwam
Wanneer hij ooit zich in mijn buurt zou wagen
Dan zou ik zeker aan hem vragen:
"Zo'n burgemeesterspak, wat heb j'er an?
Edelachtbare! ... de vullisman!"

Minister Treub heeft d'uitvoer ras verboden
Van menig zaak en dat vind ik patent
Hij maakte wetten die het streng geboodden
Omdat hij best zijn pappenheimers kent!
Toch zijn er mannen die niet graag hun plicht doen
En voor wat zoete winst een oogje dicht doen
Minister Treub, ik bied mijn hulp U an:
"Excellentie! ... de vullisman!"

Zo zoek ik overal mijn vullis
En kwam laatst ergens in Berlijn
Geloof maar niet dat het flauwe kul is
'k Moest bij een zekere Heer Keizer zijn
'k Zei: "Sire, laat de lui maar kletsen
Heeft U nog meer papieren Fetzen
Of wat verdragen, die je schenden kan?
Sire! ... de vullisman!"

Samen met toneelschrijver Herman Bouber en Morris heeft Davids drie stukken geschreven: De Jantjes, Bleeke Bet en Oranje Hein. Voor de Eenheidsrevue (19180 schreef Davids’ zwager Rico met Morris de tekst en muziek voor het lied Eenheidsworst. Onderstaand tekst is het eerste couplet van dit nummer.

De eenheid in ons dierbaar vaderland
was vroeg ver te zoeken
Nou vind je d’eenheid waar je gaat of staat
in alle plaatsen, alle hoeken!
Wij zijn nu allemaal gelijk,
Wat men ook van ons mag vertellen,
Bij alles wat je voortaan doet,
Gaat de eenheid je nu vergezellen!

Mobilisatie Cabaret
Gedurende diezelfde jaren, in de Eerste Wereldoorlog, werd Davids gemobiliseerd in het leger. Als landweerman vervulde Davids zijn dienstplicht. Hij richtte het Nederlands Mobilisatie Cabaret op. Samen met nog enkele artiesten, zoals J.H. Speenhof, Clinge Dorrenbos en Dirk Witte, werd Davids door de overheid gevraagd om variété te verzorgen voor de soldaten. In deze periode heeft hij, al dan niet samen met Morris en zwager Rico, niet al te verfijnde liedjes geschreven, geïnspireerd op het soldatenleven. Één van die liedjes was iBij de soldaten.

Leve het militaire leven,
bij de soldaten is het schoon.
Ik zit er nou in een maand of zeven
en het is waarlijk niet gewoon
’s Morgens vroeg bij de reveille
kom je zoo lekker uit je slaap;
staat de kiepraal al voor je bedje:
‘kom er ’s uit vervloekte aap!’

En dan zeg ik present
ik ben bang voor die vent
want je vliegt op de bon
je gaat in de salon
en dan smijt de foerier
die vervelende klier
op je bedje een kuch
‘k heb er niet van terug
want zoodra ik het ruik
krijg ik pijn in m’n buik
daarna was je je snuit
en dan poets je je spuit
meestal neem je de vlucht
voor die lekkere lucht
want het ruikt naar vernis
en bedorreve vis
en je schudt voor de pret
eerst de vlooien uit bed

O, wat is-tie fijn bij de soldaten, de soldaten
O, wat is-tie fijn, bij de soldaten moet je zijn

Staat de kompie dan aangetreden
Komt de majoor die inspecteer;
dan komt de luit es effe loere
of er geen knopie aan mankeer
dan ruk je uit, het hele zwikkie
tippelt naar een exercitieveld.
Daar kun je draaien, zwaaien, zwenken,
daar wordt je opgeleid tot held.

En ’t is rechtsomkeer
en dan nog er es weer
daarna links uit de flank
na een uur loop je mank
Want je schoen is te groot
en je tippelt je dood
je hebt een gat in je voet
en je sok zit vol bloed
‘met z’n tweeën, met vier
gilt die mottige klier
wat een reuze plezier
en je hijgt als een dier
en zoo wor’je gekraakt
en mesjogge gemaakt
met een heel bataljon
met je neus in de zon
wordt er geëxerceerd
en dan wordt er geleerd
wat er aan je mankeert
je gezicht is vuurrood
je hebt kramp in je poot
en het spit in je rug
en dan ga je weer vlug
zoo verzwakt als een mug
naar je stroozak terug.

O, wat is-tie fijn, bij de soldaten, bij de soldaten
O, wat is-tie fijn, bij de soldaten moet je zijn.

Maar is de dienst dan afgelopen,
staat m’n Marietje bij de poort.
Dan is het leed weer gauw vergeten,
omdat die meid me zoo bekoort.
Zij is de dienstmeid uit het kroegie,
’t is zoo een immese marmot.
Die weet precies wat ik wil hebben
en hoe ik haar hanteeren mot

Die lollige druif
Die sappige kluif
meestal staat ze bij ’t hek
met een glimmende bek
En dan brengt ze wat mee
Dat is voor m’n diner
zoo’n pondje of twee
van die osse-pannee
en dan neem ik een hap
en ik ga met ‘r op stap
of ik sta in de trap
en ik geef haar een zoen
en ik geef ‘r katoen
en meer mag ik niet doen
want ze houdt van fatsoen
Glij ik uit per abuis
zegt ze: hé, handen thuis,
ben je dol, gekkenhuis?’
en dan vraag ik: ‘wanneer
krijg ik één zoentje méér?’
en dan zegt ze: ‘bandiet,
dat vertel ik je niet’
en dan wor’ ik zoo naar
en dan wor’ ik zoo zwaar
en dan wor’ ik zoo raar
Ik spring haast uit mekaar
en dan zeg ik: ‘wat flauw,
je bent bijna m’n vrouw,
toe, beginne-me nou’
maar ze zegt altijd louw,
‘zeg wat doe j’ in de kou,
krijg de rambam nou gauw
Zeg schlemiel, leg je blauw
en dan smeer ik hem vlug
zoo verzwakt als een mug
naar m’n stroozak terug

O, wat is-tie fijn, bij de soldaten, bij de soldaten
O, wat is-tie fijn, bij de soldaten moet je zijn.

Bovenstaand, typisch op de voordracht gerichte liedje werd in 1930 op de grammofoonplaat gezet, maar dateert uit de jaren dat Davids zelf als landweerman onder de wapenen moest komen

Rotterdam versus Amsterdam
Na zijn onofficiële scheiding van Kokernoot, was Davids verhuisd naar Amsterdam. Voor zijn 25-jarig jubileum, in 1919 kwam hij terug in Rotterdam. In Pschorr trad hij op. Het Rotterdamse publiek was hem trouw gebleven. Hierna toerde hij achttien maanden door Indië, samen met Morris en zijn zussen. Van 1922 tot 1926 keerde hij  terug naar Rotterdam, om daar directeur te worden van het, aan de Coolsingel gevestigde, Casino-theater. Hierna vestigde hij zich definitief in Amsterdam, waar hij de vertolker werd van de gevoelens van ‘de kleine man’. Davids zong deze liederen met Amsterdams accent. Van 1931 tot 1938 trad hij in de zomers op in het Scheveningse Kurhaus, als cabaretier. Davids creëerde zelf het programma met binnen- en buitenlandse artiesten. Hij schreef zelf de muziek, die werd uitgevoerd door pianist Cor Lemaire.

Het optreden werd voor Davids echter steeds moeilijker in de laatste jaren van zijn leven; hij leed aan astma, een kwaal die hij al zijn hele leven heeft. Op 1 juli 1939 stierf Davids.

Bijnaam / pseudoniem:
Louis Davids
Functie / titel:
revue-artiest, cabaretier
Geboorte- en sterfdatum:
19 december 1883 / 1 juli 1939
Plaats geboorte:
Rotterdam
Plaats sterven:
Amsterdam
Sekse:
Man
Woonplaatsen:
Rotterdam, Londen, Amsterdam

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0