Het Pachtersoproer in 1748

De volksopstand van 1748 gericht tegen het innen van hoge belastingen door pachters, is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als het Pachtersoproer. In verschillende steden kwam het dat jaar tot ongeregeldheden. De woede keerde zich vooral tegen de pachters die zichzelf flink verrijkten.

Tijdens de Republiek verkregen de steden hun inkomsten grotendeels uit de indirecte belastingen. Dit waren belastingen op de eerste levensbehoeften als zout, boter, zeep en turf, maar ook op genotmiddelen als jenever, wijn en bier. Het innen van deze belastingen werd door de steden uitbesteed aan zogenoemde impostmeesters of pachters, die zich bij de burgerij gehaat maakten door willekeurige tarieven te vragen. In veel gevallen bevoordeelden de pachters hun vrienden terwijl anderen extra belasting moesten betalen. Bovendien bleef een deel van het belastinggeld hangen bij de inners, waardoor zij in korte tijd veel geld verdienden.

Een golf van protest

De onvrede onder de bevolking over de handelswijze van de pachters uitte zich voor het eerst in maart in de stad Groningen. Enkele bronnen melden dat de geboorte van Willem  V de directe aanleiding zou zijn geweest. De Prinsgezinden – die tijdens het tweede Stadhouderloze tijdperk aan de zijlijn van het machtscentrum stonden – vierden feest ter ere van de geboorte van een mannelijke opvolger. Het geboortefeest liep uit op het plunderen van woningen van de landadel en belastingpachters. De laatsten zagen immers, als staatsgezinden, in de geboorte van een prins geen aanleiding om feest te vieren. Ook pachtershokjes, die opgesteld stonden bij graanmolens, werden neergehaald of in brand gestoken.

Van Friesland naar Amsterdam

Met Pinksteren sloegen de rellen over naar Leeuwarden. Schrijver Thomas Rosenboom beschrijft de Friese ongeregeldheden tijdens het Pachtersoproer in zijn roman Gewassen Vlees, waarmee hij in 1995 de Libris Literatuurprijs won. Friese schippers brachten het nieuws vervolgens naar Amsterdam. Bij het binnenvaren van de stad weigerden zij de passagemeester het vereiste bedrag te betalen. Op 17 juni drong op de Botermarkt (het huidige Rembrandtplein) een menigte samen die dreigende taal uitsloeg waardoor de collecteurs van de boterimpost zich gedwongen zagen hun kantoor enige uren eerder te sluiten.

Volkswoede

Een week later brak op de Botermarkt het oproep pas echt uit. De straat werd opengebroken en de woedende menigte gooide met stenen. Vervolgens liep het volk – net als bij het Aansprekersoproer in 1695 - de huizen van de pachters af, die zich grotendeels aan de welvarende grachten bevonden. Meubelstukken werden stukgeslagen, kasten opengebroken en drank opgezopen. Kisten met geld en kostbaar porselein werden vanaf bruggen in het water gegooid. In totaal zijn 36 huizen (waaronder het Singel 187 en Keizersgracht 649) geplunderd. In twee dagen vielen er drie doden en vele gewonden.

Na Amsterdam braken er ook nog ongeregeldheden uit in Haarlem en Leiden. Uiteindelijk werden de belastingen voor een halfjaar opgeschort. Op voorstel van Willem IV - die in november van dat jaar na het tweede Stadhouderloze Tijdperk als erfprins was aangetreden -  besloot de Statenvergadering het pachtsysteem af te schaffen. Het innen van belastingen werd voortaan overgelaten aan stedelijke ambtenaren, wat echter niet per se tot verbetering leidde.

 

 

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 1