Tuindorp ‘t Lansink (Hengelo)

Machinefabriek Stork in het Overijsselse Hengelo was rond 1900 een van de meest sociale en innovatieve bedrijven in Nederland. Eigenaar Charles Stork was van mening dat hij een taak had ten opzichte van zijn werknemers, en zag ook de voordelen van gezonde en tevreden werklieden. Vanaf 1910 liet hij voor de groeiende groep arbeiders die werkzaam was in zijn fabrieken een woonwijk met alle benodigde voorzieningen bouwen.

Firma Gebr. Stork & Con 1868 in Hengelo. In eerste instantie richtte de onderneming zich op de bouw en reparatie van stoommachines voor de (Twentse) textielindustrie. Al snel ging Stork echter over op de productie van stoomketels voor schepen en stoommachines voor gemalen. Doordat Stork zodoende een grote en daardoor belangrijke werkgever werd, heeft de firma een grote stempel gedrukt op de ontwikkeling van Hengelo.

Sociaal bewogen

In tegenstelling tot de textielfabrikanten in Twente – bij wie het geregeld tot stakingen kwam – zorgde Stork ervoor dat er in zijn fabrieken van een gezonde werksfeer hing. Sinds de jaren 1880 was C.T. Stork begonnen met sociale voorzieningen voor zijn personeel. Hij stelde een ondernemingsraad in (de tweede van Nederland), richtte een pensioenfonds op en een fonds waaruit werknemers werden betaald als ze door een bedrijfsongeval niet konden werken. De werknemers van Stork hadden ook een eigen personeelsblad (de Hengelosche Fabrieksbode) en verenigingsgebouw. Dit gebouw had Stork bij het 25-jarig bestaan van de fabriek aan zijn personeel cadeau gedaan. Bovendien waren er sport-, muziek- en toneelverenigingen, een school en een bibliotheek.

‘Woonkolonie’

De bloei van de fabriek van Stork leidde er toe dat veel arbeiders naar Hengelo trokken. Tussen 1870 en 1910 vervijfvoudigde het inwonertal van de stad. Voor de grote hoeveelheid toegestroomde arbeiders wilde Stork een dorp laten bouwen voor zijn personeel en andere woningzoekenden. Hij liet zich inspireren door de nieuwgebouwde ‘woonkolonies’ voor arbeiders in Engeland, waar in het ontwerp veel ruimte was voor groen. De bouw van het Hengelose tuindorp werd in de Hengelosche Frabrieksbode van 7 mei 1910 aangekondigd. Storks eigen Hengelosche Bouwvereniging had – in opdracht van zoon Coenrad Frederik Stork – boerderij ’t Lansink met vijftien hectare land gekocht.

Ontwerp

De vereniging gaf de Amsterdamse architect Karel Muller en tuinarchitect Pieter Wattez de opdracht tot 'de aanleg eener kolonie van goede woningen voor arbeiders en beambten, een prettige, frisse omgeving te scheppen waar elke benauwdheid van smalle straten of eng gebouwde huizen plaats moet maken voor licht en lucht, zulks met een betaalbare huur'. Muller was in Twente voornamelijk bekend door het ontwerpen van buitenhuizen voor fabrieksdirecteuren. De eerste steen van Tuindorp ’t Lansink werd op 6 mei 1911 door de zesjarige Frans Stork gelegd, zoon van C.F. Stork. Deze steen is ingemetseld in het huis aan de Julianalaan 1.

In het ontwerp kreeg het C.T. Storkplein een centrale plaats. De bestaande oude eiken werden gespaard, om bij te dragen aan het groene karakter van het plein. Aan de ene zijde van het plein werd een overdekte winkelgalerij met bogen gebouwd en aan de andere kant een complex van twee winkelhuizen met een poort ertussen. Het aanwezige theehuis werd in 1921 voorzien van een extra etage en omgedoopt tot hotel. De belangrijkste functie van hotel ’t Lansink was het bieden van onderdak aan buitenlandse gasten van de Stork-fabrieken. In de gevel van het hotel bevindt zich tegenwoordig een bronzen plaquette met de beeltenis van Conrad – oftewel Coen – Stork.

Eigen tuintjes

In de traditie van de tuindorpgedachte was er ook groene ruimte gepland direct om het huis. De meeste huizen kregen een voortuin van ruim vijf meter diep. Ook had elk huis een flinke achtertuin met een lengte van 15 tot 20 meter. Om ervoor te zorgen dat alle voortuinen netjes één geheel zouden vormen, werden ze in eerste instantie aangelegd op kosten van de Hengelosche Bouwvereniging. Bovendien werd een jaarlijkse wedstrijd uitgeschreven ter bekroning van het mooiste voortuintje. Doordat de hoofdstraten van tuindorp ’t Lansink zoveel mogelijk van noord naar zuid werden aangelegd, lagen zowel de voor- als achtertuinen een deel van de dag in de zon.

Moderne woningen

De woningen die in ’t Lansink werden opgeleverd waren voor die tijd erg modern. Alle huizen kregen een wc met waterspoeling en waren aangesloten op riolering. In de woningen met een huurprijs van boven de 4,50 gulden per week was een badkamer aanwezig. De woningen met een lagere huur kregen een bad in de keuken. Dit bad was geplaatst onder het aanrecht, waarvan het blad kon worden opgeklapt tegen het raam om inkijk te voorkomen. Met het ontwerp van de woningen wilden de architecten en andere betrokkenen de bewoners duidelijk een vorm van beschaving bijbrengen. De keukens werden bewust klein gehouden om de bewoners te stimuleren meer in de woonkamer te leven. 

Vijverbad

Het bijbehorende Tuindorpbad, een natuurbad, is gebouwd op initiatief van de bewoners van ’t Lansink. Toen voor de bouw van de woningen zand werd afgegraven aan de zuidkant van het dorp, ontstond er een vijver. In 1922 werd aan de rand van deze vijver begonnen met de bouw van de Bad- en Zweminrichting "Tuindorp". De kleedhokjes en bijbehorende gebouwen zijn ontworpen door architect A.K. Beudt. Ondanks enkele aanpassingen aan de moderne tijd ademt het bad nog steeds de sfeer van de jaren ’20.

Door de uitbreidingen die Hengelo ondergaan heeft is tuindorp ’t Lansink tegenwoordig ingebed in de Hengelose stadsplattegrond. Ondanks veranderingen en moderniseringen heeft het tuindorp haar oorspronkelijke karakter grotendeels behouden. ’t Lansink is nog één van de best bewaarde tuindorpen van Nederland. Het vormt stedenbouwkundig en architectonisch nog steeds een duidelijke eenheid. Sinds 2003 heeft het ‘dorp’ de status van Beschermd Dorpsgezicht. 

Tags

Reageren