Sint-Martinuskerk van Halle tot basiliek benoemd in 1946

Met het ontstaan van de Italiaanse staat in eind 19de eeuw kwam er een einde aan de politieke macht van de paus. De Vaticaanse Staat die het in Midden-Italië voor het zeggen had, werd beperkt tot Vaticaanstad, een deeltje van Rome. Vaticaan zou toch proberen om een zweempje wereldse macht te behouden door het creëren van macht buiten Vaticaan. Daarom werden op tal van plaatsen kerken die een bijzonder betekenis hadden op historisch, devotioneel of bedevaartgebied of waar bijzondere relieken aanbeden werden, tot basiliek verheven. Dit noopte de Kerk tot het invoeren van begrippen die de Romeinse oerbasilieken van de nieuwe onderscheidt. De aartskerken werden basilicae maiores (grote basilieken) genoemd. De kleine werden basilicae minores (kleine basilieken), meestal afgekort basilieken genoemd.

"Ad perpetuam rei memoriam"

Op 15 augustus 1946 verhief paus Pius XII met zijn bul “Ad perpetuam rei memoriam” de Sint-Martinuskerk tot basiliek. Het zou duren tot 5 maart 1947 vooraleer deken Johan De Clercq ervan op de hoogte gebracht werd. Het feit werd op 28 september 1947 officieel gevierd. De bul haalt de redenen waarop de verheffing gebaseerd is, aan. Er wordt onder meer verwezen naar de schenking van het Mariabeeld in 1267, het boek “Diva Virgo Hallensis” (Goddelijke Maagd van Halle) van Justus Lipsius uit 1604, verscheidene pausen, bisschop Pierre d’Ailly die de kerk in 1410 inwijdde, de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw-van-Halle uit 1344, bekende bedevaarders als Lodewijk XI, Karel V, Filips II en Albrecht en Isabella, de monstransen van Lodewijk XI en Hendrik VIII, gewone bedevaarders, de kroning van het Mariabeeld in 1874, het Mariaspel uit het begin van de twintigste eeuw en het albasten retabel van Jehan Mone uit 1533.

Voor buitenstaanders verwijst de naam Sint-Martinusbasiliek, soms ten onrechte Onze-Lieve-Vrouwbasiliek genoemd, naar het basiliek-zijn. Voor gelovigen getuigen 3 zaken van de verheffing tot basiliek. Het eerste is de bul van 1946. Het tweede en derde vormen als het ware een geheel en zijn een soort van eretekens die naast het hoofdaltaar geplaatst worden:conopeum en tintinabulum. Het conopeum of de umbrella is een soort baldakijn of half-dichtgeslagen zonnescherm. Verticaal is er een afwisseling van geel en rood die in afgezwakte kleuren verwijzen naar het pauselijke goud en zilver. Op de rand zijn de wapenschilden van onder meer de Sint-Martinuskerk, Halle en de toenmalige paus afgebeeld. Het conopeum is gemaakt door plaatselijke vrouwen. Het tintin(n)abulum is een soort klokje met normaal gezien de afbeelding van de patroonheilige van de kerk helemaal bovenaan. Te Halle heeft hij plaats moeten ruimen voor Maria en bevindt Martinus zich op de achterkant van een ronde constructie onder het klokje. Het ontwerp is van de Halse edelsmid-beeldhouwer Camille Colruyt.

Bij processies wordt de geestelijkheid voorafgegaan door eerst het tintinabulum waarvan het klokje door een snoer kan geluid worden, en dan het conopeum. Dit gebruik gaat terug tot de veertiende eeuw toen de paus toen hij te Rome uit ging door beide symbolen voorafgegaan werd. De oorsprong van de symboliek zou teruggaan tot het Romeinse keizerrijk of zelfs stammen uit de oosterse wereld.

Tags

Reageren