#OverdeVloer: Over stalvloeren, van paardenbox tot tuigenkamer, van functioneel tot representatief

Bij vloeren in stalgebouwen denken wij in eerste instantie natuurlijk aan de vloer in de stal van de paarden. Maar ook de vloeren van de koetshuizen en tuigenkamers kennen hun eigen ontstaansgeschiedenis en niet te vergeten de poets- en aanspanplaatsen in de luxe stalcomplexen. Over al deze vloeren gaat dit hoofdstuk.

Het stalgebouw

Luxe stalcomplexen zijn ontstaan aan het einde van de negentiende eeuw, toen de stallenbouw zijn hoogtepunt bereikte. Met een stalgebouw, soms ook wel koetshuis genoemd, als bijgebouw bij een huis wordt niet alleen de stal voor de paarden bedoeld, maar het gehele complex van stal, koetshuis, tuigenkamers en vaak ook de zich erboven of ernaast bevindende koetsierswoning. Door de grote rol die paarden in de negentiende eeuw speelden, zijn de interieurs van stalgebouwen telkens aangepast aan de eisen van de tijd, waardoor er nu geen stalinterieur in Nederland van voor de negentiende eeuw bekend is.

Wel bestaan er op een groot aantal buitenplaatsen nog stalgebouwen, waarvan een enkele zijn oorspronkelijke functie behouden heeft. De meeste echter hebben in de loop der jaren andere bestemmingen gekregen, in het gelukkigste geval als garage of opslagruimte, waardoor de structuur nog herkenbaar is gebleven. Veel stalgebouwen zijn echter verbouwd en voor andere doeleinden herbestemd. In de steden zijn koetshuizen een zeer grote zeldzaamheid geworden. Amsterdam kent nog één min of meer onbedorven stalgebouw bij een grachtenhuis en in de stad Steenwijk is nog het schitterende stalinterieur van stalhouderij Spijkervet bewaard gebleven.

Aan het einde van de negentiende eeuw waren paarden niet alleen een vervoermiddel, maar ze speelden ook een belangrijke rol in de ontspanning, de vrijetijdsbesteding. Het stalgebouw werd toen van een louter functionele dienstruimte een ruimte die getoond werd, waar men trots op was. Vanuit het Verenigd Koninkrijk verspreidden zich allerlei sportieve bezigheden over Europa, de koloniën en de Verenigde Staten. Paarden fokken, de producten bespreken en het tonen aan vrienden werden een geliefde bezigheid. Het rijden met paarden vanuit het zadel of vanaf de bok ontwikkelde zich in de loop van de negentiende eeuw, zeker toen de transportfunctie door de treinen en de auto's werd overgenomen, tot een ware rage onder de heren.

Dit bereikte zijn hoogtepunt aan het begin van de twintigste eeuw. Zelfs bij de aanleg van parken in dat tijdvak speelden paarden en rijtuigen een rol. Zo lieten omvangrijke parken met hun prachtige bosschages en doorkijkjes, zoals op Hydepark te Doorn en op de koninklijke landgoederen De Horsten te Wassenaar, zich vooral vanuit een rijtuig beleven. De Eerste Wereldoorlog maakte hieraan, door de vordering van paarden voor de mobilisatie, een einde, waarna weer een kleine opleving volgde in het interbellum. In de jaren twintig verrezen op de nieuwe buitens van succesvolle zakenmensen prachtige stalcomplexen voor de liefhebberij. Deze werden door de zakenlui maar al te graag getoond als teken van hun verworven positie.

De paardenstal

Tot de verschillende staltypen waar de stabiliteit van de vloer belangrijk is, behoort zeker ook de paardenstal. Een paard is een vluchtdier, dat van nature geneigd is te lopen en weegt 400 tot 800 kg. Het kapitaal van een paard zit in zijn benen en daar maken wij sinds mensenheugenis graag gebruik van. Alhoewel de natuurlijke leefomgeving van paarden de weides en velden is, staan werkpaarden, maar vooral ook de luxe paarden, in de regel op stal. Uiteraard moet die stal worden schoongehouden, hetgeen niet alleen plezierig is voor de mensen die met de paarden werken, maar ook wezenlijk is voor de gezondheid van mens en dier. Mest en urine zijn immers een gegeven in een stal. Echter, een natte vochtige bodem is voor de luchtwegen en de paardenvoeten een grote bedreiging. Het hoorn van de hoef heeft namelijk een neiging tot rotten.

Bovendien, om al te grote slijtage van het hoorn tegen te gaan, zijn paarden veelal beslagen met ijzers, en deze ijzers zijn glad. Vloeren van paardenstallen moeten dan ook zowel solide als ruwig zijn.

In Engeland gebruikte men hiervoor vooral de clincker, gebakken van slakken uit de hoogovens. In Nederland werd vooral de Hollandse rode of gele straatklinker toegepast. Door zijn hardheid, gelegd in cement, is deze zeer geschikt voor vloeren van paardenstallen, maar dan wel zo gelegd dat het vocht zo goed mogelijk afgevoerd wordt naar de goot of de bezinkput. Ook heeft de klinker het voordeel dat deze gedurende de productie gevormd kan worden, waardoor afwateringsgootjes ontstaan. Een ander veel voorkomend materiaal in oudere stallen, zeker in gebieden waar dit makkelijk voorhanden was, was natuursteen, waaronder zandsteen. Rond 1900 bleek dat het toen in opkomst zijnde asfalt eveneens een goede bodembedekker voor stallen was. Asfalt is immers enigszins veerkrachtig en niet glad, gemakkelijk aan te brengen en goed schoon te houden. Hellend aangebracht in de box of stal en bol in het gangpad waardoor het vocht kon worden afgevoerd in een grup of bezinkput.

Bij luxere stallen werd voor de gangpaden ook wel een in cement gelegde, geprofileerd, keramische tegel. Bij luxere stallen werd voor de gangpaden ook wel een in cement gelegde, geprofileerd, keramische tegel gebruikt.Deze tegels gaven, regelmatig geschrobd, een verzorgde, heldere uitstraling aan de stal, maar hadden toch wel als nadeel nogal glad te zijn, zeker bij wat afgesleten hoefijzers. Om de gladheid van de stal tegen te gaan werd, na het schoonmaken, een dunne laag zand over de vloer uitgestrooid, soms met behulp van een stalen matrijs versierd met wapen of kroon.  

Het koetshuis

In tegenstelling tot de stal moet de vloer van een koetshuis juist zo glad mogelijk zijn om het rangeren van de rijtuigen te vergemakkelijken. Tot omstreeks 1900 hadden rijtuigen ijzeren banden om de wielen; in de twintigste eeuw kregen met name de stadsrijtuigen al snel harde rubberbanden. Omdat de ijzeren banden scherpe kanten hadden, moest de vloer hiertegen bestand zijn. Klinkers, natuursteen, tegels, terrazzo en later beton waren hiervoor dan ook de meest voorkomende materialen. Glimmend spiegelende vloeren waren het summum om de rijtuigen goed te kunnen tonen.

Terrazzovloeren, vaak zeer decoratief, werden hiervoor dan ook regelmatig geboend. Wel hadden de schitterend gladde terrazzovloeren, onder meer aangebracht in de koetshuizen van Paleis Het Loo, het nadeel dat deze bij overbelasting snel beschadigden, hetgeen niet gemakkelijk te herstellen is.

Natuurstenen vloeren, zoals die in het oosten van het land regelmatig voorkomen, hadden het nadeel te slijten bij het rangeren van de rijtuigen en gaven gelijktijdig, evenals beton, fijn stof af - zelfs door erop te lopen - wat op de lak van de rijtuigen kwam.

De aanspanplaats en het voorplein

Paarden werden door gebrek aan ruimte in de steden vaak in het koetshuis voor de rijtuigen gespannen. Vaak waren deze belegd met hard gebakken klinkers, die op zich hiervoor heel geschikt waren, maar wel lawaaiig en door hun hardheid glad konden zijn. Wanneer er meer terrein beschikbaar was, werd in een aantal gevallen een overdekte aanspanplaats gecreëerd. Dit bood de mogelijkheid om kopsgezaagde (niet splinterende) houten blokjes in plaats van straatklinkers te gebruiken. Een dergelijke vloer heeft als groot voordeel gelijktijdig stroef als geluidsarm te zijn. In de openlucht is een dergelijke bodembedekker door uitzetting en rotting, veroorzaakt door de weersinvloeden, niet mogelijk. Dit type vloeren ziet men vaak nog in de portecochères van de in de negentiende eeuw gebouwde hôtels particuliers in Parijs. Ook de stallen van Paleis Het Loo zijn voorzien van een dergelijke met cederhout belegde aanspanplaats.

Om te voorkomen dat de rijtuigen al vuil werden voordat deze voor de stoep verschenen, zijn de voorpleinen bij de stallen vaak bestraat met klinkers of met natuurstenen brokken gelegd in teer, zand of cement, dan wel - in de twintigste eeuw - met het gladde, zachtere en geluidsarme asfalt, vergelijkbaar met de bestrating van de wegen. Alhoewel tegenwoordig in de moderne stallen veelal beton wordt gebruikt in de boxen en op de voorpleinen, is dit door gladheid en scheurgevoeligheid niet erg praktisch gebleken.

De tuigenkamer

Hangen bij kleinere koetshuizen de tuigen veelal in tuigenkasten tegen de wand in het koetshuis, al dan niet afgesloten met glazen deuren of gordijnen tegen het stof, wanneer er meer ruimte beschikbaar was, bevonden de tuigen zich in een aparte kamer die gestookt kon worden. Doordat het beslag van messing of zilver snel krast of vervormt bij vallen, treffen we in deze tuigenkamers vaak houten vloeren aan. Het betreft hier meestel grenen vloeren, vaak blank geschuurd, soms gebeitst, geschilderd, of voorzien van een linoleum vloerbedekking in luxere etablissementen. Linoleum was makkelijker schoon te houden.

Evenals de stallen en de koetshuizen ontwikkelde de tuigenkamer zich van een zuiver functionele ruimte naar een vertrek dat getoond werd en waar men zijn vrienden kon imponeren met zijn tuigenverzameling. In de loop van de negentiende eeuw ontwikkelden de tuigen zich sterk. De tuigenmakers besteedden meer aandacht aan vormgeving en detail van zowel de snit als de afwerking met prachtig gevormd beslag, fijn uitgevoerde wapens en schitterend stikwerk. Parallel hieraan ontwikkelden de tuigenkamers zich als een ruimte met parketvloer en in hoogglans gelakte lambrisering, waar gasten konden worden ontvangen. Boven de tuigen werden gravures van aanspanningen opgehangen en soms ging het zelfs zover dat comfortabele sofa's en stoelen de heren de gelegenheid boden zich terug te trekken om met een goed glas de resultaten van de fokkerij, de ervaringen in het jachtveld of de belevenissen van de bok te bespreken.

Het behoud van stalgebouwen en hun vloeren

In Nederland zijn de stallen van Paleis Het Loo, gebouwd door de rijksbouwmeester C.H. Peters, bijgestaan door dr. P.J.H. Cuypers en prof. H. Evers en gereedgekomen in 1909, de meest spectaculaire overblijfselen van de stallencultuur. Zowel koningin Wilhelmina als prins Hendrik waren hier oprecht trots op. Nog altijd is deze trots er bij de familie; ook koningin Beatrix toont de stallen graag aan gasten die zij op Het Oude Loo ontvangt. Koningin Wilhelmina en prins Hendrik waren, als enthousiaste paardenliefhebbers, nauw betrokken bij de bouw van de stallen van hun zomerresidentie. Dit complex is sterk beïnvloed door de stallenbouw in Duitsland, waar de rijksbouwmeester op aanraden van prins Hendrik een speciale studiereis naar heeft gemaakt.

Ook de jonkheren Van Loon bezaten schitterende stalcomplexen bij hun huizen te Amsterdam en Doorn als voortvloeisel uit hun grote belangstelling voor paarden en rijtuigen. Op Twickel werden de stallen in 1892 geheel aangepast aan de eisen van de tijd door dr. Rodolph baron van Heeckeren van Wassenaer. Deze stallen worden nog op een indrukwekkende wijze onderhouden. Andere belangrijke stalinterieurs - waaronder vele uit het eerste kwart van de twintigste eeuw, zoals die van Brakkesteyn te Nijmegen, de Valkenberg in Rheden of Frisia State en Voorlinden te Wassenaar - zijn verloren gegaan als gevolg van verwaarlozing of herbestemming als woonhuis.

Een gelukkige uitzondering is de stal bij de residentie van de Braziliaanse ambassadeur aan de Paauwlaan te Wassenaar. Deze buitenplaats met daarop het complete en gave stalgebouw met stallen, tuigenkamers, koetshuis en een indrukwekkende garage is in de jaren 1914-1916 gebouwd door architect L.J. Zaaijer in opdracht van de heer D.T. Ruys. Het zou mooi zijn wanneer bij de onvermijdelijke herbestemming er oog voor de vloeren als onderdeel van de interieurs zou zijn. Het is opmerkelijk dat in de recente en uitvoerige redengevende omschrijving in het monumentenregister van dit gebouw, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan het interieur, waaronder wanden en plafonds, een vermelding van de vloer achterwege is gebleven.

Afbeeldingen: 1) Paardenbox met afvoergootjes en put in de stallen van Kasteel Twickel, 2) Koetshuis met terrazzovloer van Paleis Het Loo, 3) Stalvloer van de Braziliaanse residentie te Wassenaar, 4) Paardenboxen met klinkervloeren in het koetshuis uit circa 1880 van de Allersmaborg te Ezinge.    

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0018.php

Reageren