Openingswoord bij expositie '...as a stream grows older...'

We schrijven begin 1981. Ik ben aan het afstuderen als aankomend kunsthistoricus aan de Universiteit van Amsterdam. In die periode werk ik ook als recensent kunst bij de Volkskrant. Door mijn redacteur word ik gevraagd naar een tentoonstelling van tekeningen, drukken en aquarellen te gaan kijken in het Groninger Museum, samengesteld door Frans Haks en Erik Beenker.

Het betrof werk op papier van zes Nederlandse kunstenaars uit de collectie van Frank Mohr-Mathon, een verzamelaar in Groningen. Die kunstenaars waren Paul van Dijk, John van ’t Slot, David Groot, Wil Blommerde, Drewes de Wit en ...Marjolijn van den Assem. 

En ik was daar in Groningen direct al onder de indruk van het werk van Marjolijn: prachtige subtiele tekeningen van heel veel vogelveertjes, keurig naast elkaar gezet en fijn met potlood getekend, hoewel ineens, staan er alleen maar enkele krassen, lijkt ze er genoeg van te hebben. Ik noemde dat toen ‘fundamentele tekenkunst’,  dat zou ik nu niet meer doen, denk ik. Het was toen al meer onderzoeken, weet ik nu.

Datzelfde jaar solliciteerde ik hier bij Museum Gouda en werd hier vanaf juli 1981 conservator voor de collectie en tentoonstellingen. Kort daarvoor was ik natuurlijk naar de collectie komen kijken en waren in de Gasthuiskapel Marjolijn en Josine de Bruyn Kops samen bezig met het inrichten van een tentoonstelling, opnieuw tekeningen, objecten en werken op papier, dit keer gecombineerd met schilderingen van Elisabeth de Vaal, goeie vrienden van elkaar, toen ook werkzaam in Gouda. Ik maakte toen voor het eerst kennis van Marjolijn zelf.

Ik heb mijn korte recensie van toen er eens bij gepakt: Met haar tekeningen, die enige maanden geleden in het Groninger Museum werden geëxposeerd, maakte de Goudse kunstenares Marjolijn van den Assem al meer dan duidelijk dat haar werk sterk persoonlijk van karakter is. Een plotselinge grilligheid van lijnen contrasteerde met de uiterst minutieuze en ‘geduldige’ weergave van vogelveertjes, waardoor het ontstaan van de tekening en de daarbij behorende emoties goed te volgen waren. Deze manier van werken en vooral uiten wordt voorgezet, al is de vorm waarmee dit gebeurt, in de tussentijd nogal veranderd’. Dat laatste zou ook kortgeleden geschreven kunnen zijn.

Na de tentoonstelling van april/mei 1981 die plaatsvond hier in de hiernaast gelegen Gasthuiskapel, zijn er in de jaren nadien stelselmatig steeds werken door het Gouds museum bijgekocht. Soms waren dat tekeningen, soms ook een hele serie kleine objecten, later ook schilderijen. Regelmatig, meestal op uitnodiging van Marjolijn zelf, gingen Josine en ik dan bij Marjolijn langs in haar atelier aan de Peperstraat en lieten we ons onderdompelen in haar fascinerende wereld.
Daarnaast exposeerde Marjolijn ook vaak in galerieën zoals die van Asselijn en Galerie Espace, later die van Anneke Oele, gevestigd in Amsterdam. En ook exposeerde Marjolijn regelmatig op de Amsterdamse Kunstrai. Ook bij al die gelegenheden werd af en toe een werk van haar door het Gouds museum gekocht met het idee ontwikkelingen in haar werk te kunnen vastleggen en op het bepaald moment ook zo goed mogelijk retrospectief te kunnen exposeren.

Ook verschenen er uitgebreide artikelen over de kunst van Marjolijn in vooraanstaande kranten zoals het NRC in 1986 van de hand van Betty van Garrel onder de titel ‘Binnenwereld en buitenwereld. Landschappen van Marjolijn van den Assem’, grotendeels met de recente bergwandelingen als onderwerp. Van Garrel schrijft daarover: 'Typerend voor Marjolijn van den Assem is dat zij de esthetische kwaliteit van het kunstwerk niet voorspelt, maar deze als een bijproduct beschouwt. Voor haar is een werk geslaagd wanneer het waarheidsgetrouw is, wanneer het op het scherp van de snede uitdrukking geeft aan individuele obsessies en verlangens. Als kunstenaar is Van den Assem een reiziger zonder bestemming, nog afgezien van het feit dat de ontwikkeling van een oeuvre al nooit via het spoorboekje verloopt’.

Ook na het vertrek van Josine de Bruyn Kops als directeur in 1986 hebben haar opvolgers dit beleid tot de dag van vandaag gevolgd, reden waarom er nu meer dan 100 werken in de collectie te vinden zijn, die bij elkaar zo’n veertig jaar van Marjolijn’s kunstenaarschap betreffen. Het is wel bijzonder dat een museum dat jarenlang doet. In 1999 werden voor het eerst alle werken tot dan toe geëxposeerd, nu vijftien jaar later opnieuw een expositie onder de veelzeggende titel ‘… as a stream grows older…’, maar nu een bewuste selectie die tot stand gekomen is met juist de recente tekeningen in het achterhoofd. Voor het gemak hebben Marjolijn en ik dat in de afgelopen maanden omschreven als ’een keuze met een zwartwitte bril op’, een verwijzing naar de Oostindische inkt die in deze veelal monumentale werken op papier zo prominent en bijna vloeibaar aanwezig is.     

In 1989 verhuisde Marjolijn van de binnenstad van Gouda naar de oevers van de Maas in Rotterdam. Dat is ook ongeveer het moment dat de olieverf een steeds grotere rol gaat spelen in haar werk. De plekken die al op de bergwandelingen van 1986/87 in kleur waren uitgewerkt, locaties waar zij op haar denkbeeldige wandelingen in haar atelier, als het ware even stilstond en om zich heen keek en de omgeving in zich op nam, deze plekken van reflectie en bezinning werden steeds meer op doek verzelfstandigd, werden soms reeksen van schilderijen. Een heel mooi voorbeeld, uit de collectie van Museum het Valkhof, ‘Milde Luft, Spaziergänge, dunkle Zimmer’ en daterend uit 1994, hangt nu hier op de tentoonstelling en vormt eigenlijk een van de weinige schilderijen, juist ook omdat hierin het tekenachtige in veel zwartwit zo’n voorname rol speelt.

Het zijn ook de jaren dat Marjolijn samen met collega-kunstenaar Tom van As buiten in de natuur, in het landschap van vooral ‘het Groene Hart’ gaat schilderen, eerst enigszins met tegenzin, maar uiteindelijk toch bijna twintig jaar lang met plezier en ook met de nodige invloed op het reguliere werk, ontstaan in het atelier. Veel buiten geschilderd werk wordt in het atelier driedimensionaal gemaakt door het uit te snijden, uit te knippen. Marjolijn noemt dat zelf ‘natuurgetrouw’ gemaakt, een misschien onverwachte kwinkslag naar werk dat toch naar de natuur is ontstaan. Het geeft tegelijkertijd aan dat het om die gelijkenis juist helemaal niet gaat.     

De laatste tijd houd ik mij erg bezig met leden van de Bloomsbury Group. Kunstenaars in Engeland, zoals schilders Duncan Grant en Vanessa Bell, die kort voor de het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog naar het platteland verhuizen om zich daar in alle rust en stilte, weg van de hectiek van London en de nog voelbare Victoriaanse samenleving, aan hun werk en leven wijden. Fascinerend, vind ik dat maar daar gaat het nu even niet om. Zij maken figuratieve schilderijen, kleurig interieurs en stillevens, vrij los, bijna onverschillig geschilderd en op dat moment rond 1913/14 behoorlijk omstreden, zeg maar gerust modern en eigentijds. Die manier van schilderen hebben zij eigenlijk de rest van hun leven vastgehouden, Vanessa overleed in 1961, Duncan in 1979. Gewoon omdat ze hun manier van schilderen als de enig juiste zagen. Je ziet dan dat hun werk in de loop der tijd steeds minder omstreden wordt, zelfs decoratief wordt genoemd in een wereld die verandert, waarin uiteraard ook de kunst mee verandert. Hun werk wordt gedateerd, wordt zelfs wel ouderwets genoemd, ze lijken door de tijd te worden ingehaald. Dat is niets bijzonders, dat is iets dat veel kunstenaars  overkomt, hoewel het natuurlijk wel teleurstellend, moeilijk, zelfs frustrerend kan zijn.

Alleen, Marjolijn heeft daar geen last van, als je kijkt naar de afgelopen ruim veertig jaar, feitelijk is dat de periode waarover de tentoonstelling hier gaat, dan is er in het vroege werk al veel herkenbaar van wat nu nog steeds een grote rol speelt, maar tegelijkertijd is er ook veel veranderd. En dan zeker niet omwille van de verandering, want misschien is verandering wel niet het juiste woord, dat is geen doel op zich en mag het ook zeker niet zijn. We hebben het daar in de afgelopen maanden herhaaldelijk over gehad, juist ook vanwege het feit dat Museum Gouda halverwege de jaren 80 besloten had haar in haar werk te willen blijven volgen, alleen hoe lang blijft iets interessant? Dat valt niet te voorspellen, maar het is in al die jaren dat geen moment een punt van discussie geweest, integendeel, het was eerder een moeilijke opgave uit de veelheid een goede keuze te maken. Hoe heeft ze dat voor elkaar gekregen ?

Eergisteren sprak Marjolijn in dit verband over ’authenticiteit’ die ze in haar werk nastreeft, en ook dat komt opvallend overeen met wat Betty van Garrel schreef dat ‘voor haar is een werk geslaagd wanneer het waarheidsgetrouw is’. En dat is heel anders dan ‘natuurgetrouw’. Ik heb het nog niet gehad over Marjolijn’s grote inspiratiebron Friedrich Nietzsche, die eigenlijk vanaf het begin steeds op de achtergrond heeft  meegespeeld. Marjolijn is geen schrijver als Nietzsche, maar beeldend kunstenaar maar dat betekent niet dat haar werk als een illustratie van Nietzsche gezien moet worden. Haar werken  ontstaan als het ware op afstand, zowel in tijd als qua medium, maar het levert blijkbaar wel de solide gemeenschappelijke basis, met name waar het de reisverslagen van Nietzsche betreft. De meeste plekken die Nietzsche bezocht in Zwitserland, Frankrijk, Italië, heeft ook Marjolijn bezocht maar zij bekeek ze letterlijk en figuurlijk met andere ogen, verslaggeving vond pas later in het atelier plaats en zeker niet letterlijk. Ook al gebeurde dat wel in de vorm van een ordening, dat wil zeggen het verwerken van ervaringen en herinneringen, volledig in de beslotenheid van haar atelier en nadien, aan anderen getoond en in alle openheid want ze wil wel graag delen, communiceren, ze heeft duidelijk iets aan anderen te melden en gaat de discussie graag met anderen aan.

En toch is er geen sprake van een bepaalde stijl, Betty van Garrel noemde dat zelfs ’een bijproduct’, vanuit het onderwerp dat Marjolijn wil tekenen en waarin Nietzsche een richtinggevende rol speelt, lijkt er daardoor sprake van een totale vrijheid in welke uitvoering dan ook. De manier waarop er gewerkt wordt, is niet van belang, zolang het maar authentiek is, dat wil zeggen er geen twijfel kan bestaan over de gekozen materialen, de manier van tekenen, het formaat, de combinatie met ander werk, ouder werk, het doet er eigenlijk niet toe. De basis is stevig, zelfverzekerd en voor haarzelf onomstreden, je kunt je als het ware alle vrijheden permitteren om dat allemaal te laten zien. Je bent immers beeldend kunstenaar en daarvoor heeft ze keihard gewerkt.. 

‘… as a stream grows older…’ heeft hier in deze tentoonstelling meerdere betekenissen. Een rivier die in de loop van honderden kilometers in de breedte en diepgang groeit, impliceert het verwerken van vele invloeden van buitenaf, maar waarbij de onderstroom blijft voortbestaan. Bij de bron heet iets al Seine, Maas, Nijl of Amazone. En in Parijs is het nog steeds de Seine, in Rotterdam Maas, en daar loopt ook de Marjolijne, ontsprongen aan de Peperstraat in Gouda. ‘…as a stream grows older…’

Tags

Reageren