Kunst tijdens de Duitse bezetting

Kunst is van oudsher een belangrijk middel om politieke boodschappen over te brengen op het volk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de Duitse bezetters handig gebruik van creatieve talenten om de oorlog te verantwoorden en Nederlanders te doordringen van het nationaal-socialistisch gedachtegoed. Propaganda of niet, de theaters en schouwburgen zaten evengoed vol.

In de jaren 1940-1945 bestonden er twee bestuurlijke organen die als taak hadden het culturele leven te organiseren en te controleren. Op 27 november 1940 werd het departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) opgericht. Secretaris-Generaal Goedewaagen  van het DVK stelde dat het departement het voortouw moest nemen in de opvoeding van de samenleving ‘op een wijze, die het volksche bewustzijn versterkt en den volksaard in stand houdt’. Volgens Goedewaagen was het moment aangebroken voor een wedergeboorte van de Nederlandse cultuur in de geest van de ‘Nieuwe Tijd’. De praktische en uitvoerende zaken van het kunstbeleid kwamen in handen van een zelfstandig opererende afdeling van het DVK, de Nederlandsche Kultuurkamer (NKK).

Alleen ariërs

De Kultuurkamer, die op 25 november 1941 werd ingesteld, had de pretentie een beroepsorganisatie te zijn van alle kunstenaars. In de praktijk was de Kultuurkamer, waarvan Goedewaagen eveneens de leider was,  een organisatie  die in de kunstsector de nationaal-socialistische gedachte propageerde en de kunstenaars controleerde. Zo moest iedereen die actief was in de kunstsector verplicht lid zijn. Een ondertekende ariërverklaring was daarvoor een vereiste. De Kultuurkamer bestond uit zes zogenoemde gilden: het gilde voor Bouwkunst, Beeldende Kunst en Kunstambacht, het Muziekgilde, het Letterengilde, het Gilde voor Theater en dans, het Filmgilde en het Persgilde.

Het culturele leven

Spoedig na de Duitse inval had het culturele leven zijn normale loop hernomen. De schouwburgen en concertzalen zaten al snel vol. Er was aanvankelijk zelfs sprake van een zekere culturele bloei. Voor velen was de behoefte om de zorgen van alledag te vergeten groot. Tot ver in 1941 was er van een sterke Duitse beïnvloeding nog geen sprake. Met de in 1941 ingezette ’arisering’ van het kunstleven kwam hierin verandering. Maar van een collectief bedanken voor de Kultuurkamer was geen sprake. Het overgrote deel van de kunstenaars meldde zich aan. Ook theater-directeuren die aanvankelijk niet wilden meewerken gingen overstag.

Het bestaan van een cultureel leven bleef overeenkomstig de wens van de bezetter gewaarborgd. Muziek-, theater- en dansvoorstellingen vonden dan ook normaal doorgang. Voor schrijvers en beeldende kunstenaars waren de mogelijkheden om de Kultuurkamer-bepalingen te ontduiken iets eenvoudiger. Zij werkten in de besloten stilte van de werkkamer en atelier en wisten rond te komen van particuliere opdrachten. Pas na september 1944 lag het culturele leven grotendeels stil. Theaters en schouwburgen moesten hun deuren sluiten omdat de energietoevoer werd stilgelegd.

Kunst in dienst van de bezetter

Door het DVK en de Kultuurkamer werden initiatieven ondernomen om nationaal-socialistische invloeden in de kunst tot gelding te brengen. Een ‘gezonde’ kunst was een Germaanse kunst, luidde het credo. Alleen het superieure arische ras zou in staat zijn de hoogste cultuuruitingen voort te brengen.

In 1942 werd naar Duits voorbeeld de campagne ‘Entartete Kunst und Kitsch’ gestart. Hieronder werden vooral alle moderne, joodse en links-politieke kunstvormen verstaan, die niet aan de racistische en cultuurpolitieke normen van de nazileer voldeden. In de schilder-  en beeldhouwkunst werd gepropageerd de ‘noordelijke, krachtige aardgebondenheid’ weer te geven. Ten aanzien van de muziek werden lijsten opgesteld van composities die niet langer uitgevoerd mochten worden. Zo werd jazzmuziek als ‘ontaard’ bestempeld.

Kunstenaars in verzet

Nadat de eerste maatregelen die het culturele leven aan banden legden van kracht waren geworden, kwam het verzet door kunstenaars hiertegen op gang. De eerste overtuigende actie was gericht tegen de instelling van de Kultuurkamer. Niet alleen de kunstenaars zelf werden vanuit illegale kringen aangesproken, ook het publiek werd opgeroepen voorstellingen te mijden. Belangrijkste spreekbuis voor kunstenaars in verzet was het illegale blad De Vrije Kunstenaar, dat voor het eerst begin mei 1942 verscheen.

Clandestiene uitgeverijen zorgden ervoor dat werk van verboden schrijvers en dichters toch in druk kon verschijnen. De opbrengst van deze vaak fraai uitgevoerde drukwerken vloeide meestal rechtstreeks in de kas van de illegaliteit. Kunstenaars verenigden zich in groepen om actief verzet te plegen. Een van de belangrijkste verzetsgroepen was de knokploeg van de beeldhouwer Gerrit-Jan van der Veen en de schrijver Willem Arondéus. Zij hielden zich bezig met vervalsingswerk, sabotage en het plegen van gewapende overvallen. Het vervalsen van persoonsbewijzen was een van de voornaamste activiteiten van de toneel schrijver Eduard Veterman. 

 

Tags

Reageren