King Cotton

Als je aan katoen denkt, denk je meestal simpelweg aan textiel; tenten, t-shirts, jeans, sokken en ondergoed. Door de geschiedenis heen is de verregaande macht van katoen echter op veel fronten voelbaar geweest. Vanaf de late achttiende eeuw heeft “King Cotton” zijn macht gevestigd en heeft hij de wereldgeschiedenis ingrijpend beïnvloed.  

Al sinds de vroegste beschavingen vonden mensen over de hele wereld onafhankelijk van elkaar manieren om van de vezels van de katoenplant draden te maken die weer kon worden geweven tot hoogwaardige stoffen. Door het moeizame productieproces bleef katoen in de meeste gevallen voorbehouden voor de hogere klassen. Toen steeds grotere hoeveelheden door de Britse East India Company van Azië naar Europa werden vervoerd, daalden de prijzen sterk. Hierdoor werd katoen steeds toegankelijker voor de lagere klassen vanaf de late zeventiende eeuw.

Van spinnewiel tot schoorsteen

De katoenproductie nam pas echt een vogelvlucht na baanbrekende uitvindingen die het productie- en afwerkingproces sterk vergemakkelijkten. Uitvindingen uit de jaren 1770 als de ‘spinning jenny’, de waterframe en de spinning mule gaven de eerste aanzet tot de Industriële Revolutie in Engeland. Het gevolg hiervan was dat het afwerkingproces zich centraliseerde op één plek; talloze fabrieken schoten als kool uit de grond. De duizenden huishoudens die altijd de katoenbewerking voor hun rekening namen kwamen zonder werk te zitten en waren gedwongen om in grote getale naar de stad te trekken. Hier kwamen ze terecht in overbevolkte en onhygiënische sloppenwijken waar ze onder erbarmelijke omstandigheden in de textielfabrieken werkten.

Bloed, zweet en tranen

De ruwe katoen die de fabrieksarbeiders moesten verwerken kwam voor het grootste deel uit het Zuiden van de Verenigde Staten. De V.S. werd een grote leverancier van ruw katoen na de uitvinding van de cotton gin in 1793. De uitvinding van Eli Whitney maakte het moeizame proces van het scheiden van de zaden van de vezels, machinaal. Hierdoor kon er vele malen meer geproduceerd worden en werd het zeer lucratief voor de Zuidelijke Staten met hun lange zomers, vruchtbare valleien en toegang tot grote aantallen slaven, om van tabak naar katoen over te schakelen. De Noordelijke Staten bleken ongeschikt voor grootschalige plantagelandbouw; in deze staten werd de slavernij dan ook al snel na de onafhankelijkheid in 1776 afgeschaft.

Het verbouwen van katoen bleef zeer arbeidsintensief, waardoor de vraag naar slaven sterk steeg. Rond 1850 bestond de bevolking van de Zuidelijke katoenstaten zelfs voor 50 % uit zwarte slaven. De katoenexport was zo belangrijk voor de Verenigde Staten en leunde zo sterk op slavenarbeid dat velen het ondenkbaar achtten dat er ooit een einde zou komen aan de slavernij. Ondertussen werkten veel slaven zich dood op de plantages. Anderen vluchtten en ontkwamen naar het vrije Noorden.

“Cotton is King”

De situatie creeërde een politieke breuk tussen het “vrije’ Noorden en het ‘slaven’ Zuiden. De Noordelijke en Zuidelijke Staten ruzieden decennialang, met name over de vraag of de nieuwe staten die door de expansie naar het westen tot de Unie toetraden, werden toegelaten als vrije Staten of als slaven Staten. Aangezien elke staat twee senators leverde, was het voor beide partijen van groot belang nieuwe staten aan hun zijde te scharen om het machtsevenwicht tussen het Noorden en het Zuiden in stand te houden. Toen de Republikeinse antislavernij kandidaat Abraham Lincoln in 1860 met een minderheid van de stemmen tot president werd verkozen, was voor de Zuidelijke Staten de maat vol en scheidden ze zich af van de Unie.

De Zuidelijke Staten dachten dat het belang van katoen zo groot was voor de Europese grootmachten, dat deze ongetwijfeld zouden ingrijpen als het Noorden een einde probeerde te maken aan de onafhankelijkheid van het Zuiden. De Zuidelijke Senator Hammond zei al in 1858: “Cotton is King”. De macht van King Cotton, zo werd gedacht, zou de redding betekenen van de nieuwe confederatie van Zuidelijke Staten en de voortzetting van de slavernij. De Zuiderlingen kwamen echter van een koude kermis thuis. Engeland voelde de dreiging van een Amerikaanse Burgeroorlog al jaren hangen en had grote hoeveelheden katoen opgeslagen in zijn warenhuizen om eventuele schaarste het hoofd te bieden. Toen de oorlog uitbrak in 1861, bleek dat niemand het katoen uit de V.S. nodig had en dat de Zuiderlingen er in hun pieren eentje voorstonden. In 1863 schaftte Lincoln de slavernij af en wist uiteindelijk in 1865 na een lange en zeer bloedige oorlog het verzet van de Zuiderlingen te breken.

Plaag

Ook na de bevrijding van de slaven bleef de katoenindustrie de belangrijkste bron van inkomsten voor het Zuiden. Hierdoor was er weinig werk buiten de katoenindustrie en bleef het Zuiden een economische gevangene van King Cotton. Pas diep in de twintigste eeuw maakten de Zuidelijke Staten de slag naar diversificatie van hun landbouw en werd de afhankelijkheid van katoen minder. Hier kwam nog eens bij dat het Zuiden vanaf 1892 werd gesteisterd door een Zuid-Amerikaanse kever die in zestig jaar tijd voor miljarden dollars aan oogst heeft opgevreten  Pas na de Tweede Wereldoorlog introduceerde de regering een succesvol uitroeiingprogramma.

Ondertussen steeg de vraag naar katoen explosief; naast de V.S werden ook landen als China en Japan belangrijke producenten van de steeds meer gewilde stof. De gerenommeerde katoenanalist Walter Spitkan schreef deze stijging in de vraag naar katoen toe aan het succes van één enkel herontdekt kledingstuk: de spijkerbroek.

 

 

 

Tags

Reageren