De ondergang van Art Nouveau

Redenen van esthetische, financieel-economische en technische aard hebben het rasse verval van de Art Nouveau in de hand gewerkt. De kunststrekkingen rond de eeuwwisseling evolueerden en de nieuwe opvattingen drongen ook door tot op het domein van de architectuur. Een tendens naar grotere eenvoud manifesteerde zich in de Jugendstil. Er was een streven naar meer rationaliteit en minder decoratie in het uiterlijk voorkomen van de architectuur.

Daartegenover besteedde de versierzucht van de navolgers van Horta in Brussel meer aandacht aan het decoratieve aspect van hun Art Nouveau gevels dan aan de nieuwe, revolutionaire conceptie van de binnenhuisindeling. Horta's functionele lijn werd als een gewoon decoratief element misbruikt.

Zo leidde het overdreven ornamentaal karakter van vele pretentieuze gevels uiteindelijk tot misprijzen en verachting van de hele Art Nouveau-architectuur. De Art Nouveau was, in de handen van enkelen, populair geworden en op paradoxale wijze droeg deze populariteit bij tot haar verdwijning. De architecten waren zich tevens bewust van de nieuwe anti decoratieve strekking. Voelden ze dat de creatieve fase van de Art Nouveau als kunstvorm ten einde liep en dat er naar een nieuwe lijnvoering moest worden uitgekeken? Het essentiële in de architectuur, nl. de ruimteopvatting en het functionalisme, werden in meer recente tijden gestandaardiseerd en overgenomen.

De ondergang van de Art Nouveau dient wellicht ook gezocht te worden in het artistiek niveau van de architecten zelf. De namen van enkele belangrijke persoonlijkheden volstaan om onmiddellijk het niveau van die generatie aan te duiden: Horta, Van de Velde, Hector Guimard, Mackintosh, Hoffmann, Behrens, Gaudí: geen enkel creatief gebied viel buiten hun bereik. Zij ontwierpen meubels, huisraad, vazen, ornamentele kunst van de meest diverse aard.

Slechts weinigen voelden zich geroepen of zagen een voldoende afzetgebied voor deze globale architectuuropvatting. Zo werd teruggegrepen naar vroegere vormen die minder creatieve verbeelding vereisten en financieel gunstiger uitvielen. De industrie produceerde, machinaal en tegen lagere kostprijzen, serieproducten die toepassing vonden in de bouw, daar waar de art nouveau een beroep deed op duurdere ambachtelijke producten.

Een art nouveau-constuctie werd als 'totaalkunstwerk' opgevat en was aangepast aan de specifieke noden van de bouwheer. Ieder onderdeel in de constructie, in de meubilering en het decor maakte integraal deel uit van een geheel. Dit had als onontkoombaar gevolg dat dit 'totaalkunstwerk' zijn totale integriteit moest behouden. Het werd dus praktisch onverkoopbaar en ondeelbaar in geval van erfenis. Deze vaststelling, evenals de opkomst van de auto, brachten het potentiële Art Nouveau-cliënteel ertoe grotere terreinen te verwerven buiten de stad. Dit natuurlijk kader liet een grotere bouwvrijheid toe en vereiste geen gevelrijkdom, noch ingenieuze binnenruimteverdelingen, opgelegd door de beperkte stedelijke terreinoppervlakte.

Rekening houdend met de snelle evolutie van de techniek m.b.t. het handwerk, werd de Art Nouveau-architectuur weldra als een anachronistisch verschijnsel beschouwd. De nieuwe materialen, waaronder nu ook beton dat rond de eeuwwisseling meer gebruikt werd, pleitte voor een rationele architectuur die zich aan de nieuwe gegevens aanpaste. Zo droeg ook de nieuwe techniek bij tot het verdwijnen van de Art Nouveau.

Opvallend was de productiviteit van de kleine groep vernieuwers. Waren zij er zich van bij de aanvang van bewust dat zij slechts een overgangsstijl beoefenden, waaraan slechts een kortstondig bestaaan beschoren was? Hoe het ook zij, omstreeks 1900 nam de Germaanse Jugendstil definitief de leiding in de verdere ontwikkeling van de architectuur in Europa over.

 

Een artikel van sofie Declercq

Tags

Reageren