Jürgen Wullenwever

Jürgen Wullenwever (geboren voor 1488 in Hamburg  - overleden 24. September 1537 in Wolfenbüttel) was van 1533 tot 1535 Burgermeester van de Hanzestad Lübeck.

Levensloop
Wullenwever stamde uit een Hamburgse Koopmansfamilie. Zijn moeder stierf in zijn geboortejaar. Zijn broer Joachim was als Hamburgs raadslid betrokken bij de invoering van de reformatie daar. In 1525 kwam Jürgen Wullenwever als matig succesvolle koopman naar Lübeck en trouwde daar met de Lübeckse Elisabeth Peyne. Hij woonde in het huis van zijn broer aan de Köningstraße 27.

Ingang in de politiek
In de jaren twintig van de 16de eeuw kwam het, als gevolg van de reformatie, steeds weer tot onrusten in Lübeck. Steeds meer burgers kwamen in contact met de leer van Maarten Luther, terwijl de gemeenteraad uit alle macht probeerde om de verbreiding van het nieuwe geloof te verhinderen. Toen de raad (onder andere van wegen de in het gehele rijk afgekondigde “Türkensteuer” (lett. Turkenbelasting; belasting ingesteld door de keizer om zo het ‘Turkse gevaar’ af te wenden) ) belastingverhoging verlangde, kozen de burgers een burgercomité (Bürgerausschuss). Het comité bestond voor de ene helft uit handwerklieden en voor de andere helft uit handelaren en eisten als tegeneis meer inspraakrecht en protestantse (Lutherse) predikanten. Wullenwever stond toen al openlijk bekend als Lutheraan, maar voor al als goed spreker. Daarom werd hij in 1530 in het 64-koppige comité verkozen, ofschoon hij geen stuk grond of burgerrechten van de stad bezat. Hij ontpopte zich al gauw als de woordvoerder van het comité. In het zelfde jaar moesten de raadsheren voor de druk van de gemeenschap buigen: ze besloten de reformatie in te voeren. Johannes Bugenhagen werkte een kerkorde uit die op 27 mei 1531 van kracht moest worden. Over het burgercomité en de nieuw geschapen ambten zoal de kerkoudsten hielden de burgers meer invloed. De stad besloot zich aan te sluiten bij de Schmalkaldischen Bund.

Als protest hiertegen verlieten op paaszaterdag 8 april 1531 twee van de vier burgemeesters, Nikolaus Brömse en Hermann Plönnies heimelijk de stad om naar het hof van keizer Karel de vijfde te gaan om zijn hulp tegen de reformatorische krachten in te roepen. De burgers vreesden nu om hun veiligheid. Enigen wilden de raad ontbinden, maar Wullenwever beval aan, met een verwijzing naar een mandaat van vermoedelijk Hendrik de Leeuw (de oprichter van Lübeck), hen door raadsbekwame leden van het burgercomité aan te vullen. Hij liet negen namen op papiertjes schrijven. Hieruit moest Mattheus Packebusch, de oudste van de overgebleven burgemeesters er zeven trekken. Hoewel Wullenwevers naam vermoedelijk op één van lootjes stond werd hij, tot teleurstelling van het volk, niet gekozen. Hij belande past bij latere nieuwe verkiezingen op de 21 februari 1533 in de Lübecker raad en werd kort daarop eerste burgemeester.


Strijd om het economische overwicht van Lübeck
In de eerste helft van de 16de eeuw was de monopoliepositie van de Hanze in de Noord- en Oostzee in gevaar. Waar in de voorgaande eeuwen alle handel van Oost naar West en omgekeerd via de Landweg tussen Hamburg en Lübeck gegaan was (en Lübeck hierdoor rijk was geworden dankzij het Stapelrecht, de tol en de administratiekosten), zeilden de niet tot de Hanze behorende Hollanders en Zeeuwen om Denemarken heen om zo rechtstreeks met de Denen en de oostelijke Oostzeestaten te handelen. Ook was Denemarken, tot dan toe aan allerlei verdragen gebonden, die er voor zorgden dat Denemarken alleen met de Hanzekooplieden mochten handelen, niet meer aan dit dictaat gebonden. De Lübecker kooplieden zagen hun alleenheerschappij en welvaart in gevaar komen. I 1532 vraagt de Deense koning Frederik I Lübeck om hulp tegen de heroveringspoging van de afgezette Christiaan II. Wullenwever wordt als Lübecker gezand aangesteld om als tegenprestatie te vorderen dat Denemarken de Hollanders de doorvaart door de Sont versperren. Het daarop gesloten verdrag werd echter vanuit Deense zijde, ondanks de succesvolle oorlog, niet uitgevoerd.

Onder Wullenwevers bescherming begon Lübeck in 1533 dat probleem zelf op te pakken en door kapervaarten op de Oostzee de Nederlanders te verdrijven. Voor de financiering liet Wullenwever in beslag genomen kerkschatten omsmelten. Ofschoon door deze actie de gehele handel voor enige maanden lamgelegd was, mislukte het project omdat de ondersteuning van de buursteden ontbrak. Omdat Lübeck, door dubbele belastingen, en het daardoor mislopen van koopvaardijschepen, het meeste leed onder de succesloze kaperoorlog laaide de kritiek op de buitenlandse politiek van Wullenwever op.

Door bemiddeling van de Hamburgse raad, waar dus ook broer Joachim toebehoorde, kwam het met medewerking van een keizerlijke gezant en afgevaardigden van andere Hanzesteden in maart 1534 tot vredesonderhandelingen tussen Lübeck en Holland en Zeeland in Hamburg. Toen Hinrich Brömse, de broer van de gewezen burgemeester Nikolaus Brömse, uit naam van de keizer het herstellen van de oude orde in Lübeck vorderde verliet Wullenwever voortijdig de bijeenkomst.

Terug in Lübeck bracht Wullenwever de door zijn eigenhandige optreden verontwaardigde gemeente door een vurige reden weer aan zijn zijde. Om verder oppositie in de kiem te smoren verbood hij bijeenkomsten die zonder toestemming van het burgercomité werden georganiseerd. De kritische stemmen in de raad maakte hij met een verwijzing naar het mandaat van Hendrik de Leeuw monddood. Volgens dit mandaat moest een derde van de 24 raadsleden elk jaar vervangen worden. Hierdoor lukte het hem om in zijn raad bijna alleen aanhangers van zichzelf te hebben.

Gravenvete
In april 1534, omdat na de dood van de Deense koning Frederik I de vraag over zijn opvolging nog niet opgehelderd was, vroeg Christoph von Oldenburg om hulp bij de bevrijding van zijn neefje, de afgezette koning Christiaan I. Comité, raad en gemeente stemmen gesloten voor de bijdrage van Lübeck in de Deense erfopvolgingoorlog, de zogenaamde Gravenvete. De Lübeckers zagen daarin een laatste kans om hun economische overwicht te behouden. De naburige Hanzesteden waren daarentegen niet bereid deze oorlog te ondersteunen. In juli kwamen de afgezanten van Wullenwever in Wismar, Rostock en Stralsund aan om daar de burgers tegen hun niet tot oorlog bereid zijnde gemeenteraden op te zetten. Maar toen er een licht succes zichtbaar leek te worden in de oorlog stapten de steden en hun landsheer, Albrecht VII de oorlog tegen Denemarken in, zonder de toegezegde middelen ook maar één keer in te zetten.

Na eerste snelle overwinningen in Holstein volgde al gauw nederlagen. Hertog Christiaan belaagde Lübeck. De geliefdheid van Wullenwever in de stad slonk razendsnel. Op dat moment werden de eerste klachten gehoord, dat hij naar niemand meer luisterde dan naar de in Hamburg geboren syndicus Johann Oldendorp en zijn veldheer, de hamburger ankersmid Marx Meyer.

Op 18 november 1534 beëindigde de vrede van Stockelsdorf de oorlog in Holstein, terwijl er met instemming van alle betrokkenen in Denemarken verder gevochten werd.  De burgers kwamen in opstand tegen de economische gevolgen van de oorlog en drukten de terugtreding van het burgercomité en de terugkeer van de afgezette raadsheren door.

Wullenwever ging naar Kopenhagen om van daaruit de voortgang van de oorlog te coördineren. Een nieuwe machtstoename van Denemarken kon hij echter niet verhinderen, zodat tussen de bondgenoten meningsverschillen optraden – meestal om de uitblijvende soldij. Ook in Lübeck nam de invloed van Wullenwever af. Na de ondergang van de Lübecker vloot in juni 1535 werd hij door voormalige aanhangers van verraad beschuldigd. Hij ondervond echter nog altijd steun vanuit de gemeente. Op 7 juli trad een keizerlijk bevel in, die het herstel van de oude orde en het ambtsherstel van Nikolaus Brömses binnen 45 dagen eiste. Een groot deel van de burgers en ook de raadslieden lieten zich lang door Wullenwever overtuigen, dat dat geen ontslag bedoeld werd. Pas op 26 augustus 1535, de laatste dag van het keizerlijke ultimatum trad hij, onder druk van de Hanzedagen trad hij met het gehele burgercomité en alle anderen die vanuit deze kring in de raad waren gekomen af

Einde
Om voor Wullenwever een eervol ontslag mogelijk te maken, moest hij in Bergedorf de post van Amtsmann (baljuw) overnemen. Een taak die normaal toegekend werd aan de raadsheer met de meeste dienstjaren. Wullenwever nam deze functie echter niet op zich. In plaats daarvan probeerde hij zuidelijk van Hamburg huurtroepen te werven om daarmee de verbonden Deense steden Kopenhagen en Malmö te ondersteunen. Daarbij werd hij in november 1535 door de aartsbisschop van Bremen, Christoph von Braunschweig-Lüneburg, gevangen genomen. Hij werd in maart 1536 in Rotenburg meerdere malen, soms in aanwezigheid van de Lübecker raadsheren Nikolaus Brömse en Nikolaus Bardewik, pijnlijk ondervraagd. Onder het folteren bekende hij, een samenzwering tegen de Lübecker raad en de oprichting van een wederdoperregiment gepland te hebben. Enkelen van zijn vertrouwelingen uit het burgercomité werden daarop gevangen genomen, de voormalige burgemeester Ludwig Taschenmaker stierf zelfs als gevolg van zijn gevangenneming. Op 25 september 1537 werd Jürgen Wullenwever door de broer van de Bremer aartsbisschop, vorst Heinrich II von Braunschweig-Wolfenbüttel bij Wolfenbüttel voor het Hoge Gerechtshof op de Lechlumer Holz terechtgesteld. Kort voor zijn dood herriep hij zijn bekentenissen. 

Historische invloed
Na 1933 werd de figuur van Jürgen Wullenwever voor het nationaalsocialistische traditieonderwijs erkend. Zo werd daarna het tot dan toe als “Buddenbrookhaus” bekendstaande gebouw in “Wullenweberhaus” hernoemt.

Functie / titel:
burgemeester
Plaats geboorte:
Hamburg
Plaats sterven:
Wolfenbüttel
Sekse:
Man
Persoonscategorie:

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0